VERGADERING VAN 30 JANUARI 1920.
Spreker zelf is het omtrent het voorstel betreffende den
aftrek voor samenwonenden geheel met den heer Steyaard
eens. Het Dagelijksch Bestuur denkt er echter anders over.
Herhaaldelijk heeft spreker zijn standpunt hier verdedigd,
doch telkens heeft hij het pleit verloren. Wanneer nu de
heer Steyaard kon bewerken, dat hij die bepaling uit de
verordening kan krijgen, dan heeft hij een grooter succes
behaald dan spreker.
Uitzonderingen daargelaten, is samenwonen nooit een
bewijs van buitengewone inkomsten. In gewone gevallen is
het elkaar helpen om door de wereld te komen.
De Raad heeft daar anders over gedacht, en geredeneerd,
wanneer men samenwoont, zijn de lasten geringer en de be
lastingen lichter te dragen. Daarom heeft de Raad des
tijds met bijna algemeene stemmen die bewuste bepaling in
de verordening opgenomen.
Wat spreker persoonlijk aangaat, zou hij nog liever hebben
gezien, dat de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud
gelijk werd gesteld met het bedrag daarvoor in de Rijksin
komstenbelasting bepaald en dat, naar hij meent, 800.—
bedraagt. Men heeft dit bedrag echter te hoog gevonden.
Spreker meent uit het voorstel van den heer Steyaard te
mogen verstaan, dat het zijne bedoeling is den aftrek gelijk
te stellen aan dien der Rijksinkomstenbelasting.
De heer Steyaard zegt, dat dit niet in zijne bedoeling lag.
De Voorzitter vervolgt, dat dan 700. ook gehandhaafd
blijft. Nu is het voorstel gedaan, om voor gehuwden den af
trek te bepalen op 700. en voor ongehuwden op 400.
De heer Braat, wethouder van financiën zegt, dat hij
heeft gemeend, dat voor gehuwden een hoogeren aftrek moest
bepaald worden dan voor ongehuwden, om de doodeenvoudige
reden, dat ongehuwden gemakkelijker in hun levensonder
houd kunnen voorzien dan gehuwden. Het gaat er toch
maar om, om de menschen ter wille te zijn en in verband
met het levensonderhoud een zekeren aftrek te geven.
De Voorzitter had gedacht van den wethouder Braat
een voorstel te vinden tot verhooging van kinderaftrek,
want feitelijk wordt aan gehuwden door den kinderaftrek
reeds eenige tegemoetkoming gegeven.
Spreker zal thans het voorstel, zooals het door Burge
meester en Wethouders-is geformuleerd, aan de orde stellen.
De heer Steyaard meent dat zijn voorstel van de verste
strekking is en wenscht dit dus eerst in behandeling te zien
gebracht.
Dit voorstel kan, daar het slechts ondersteund wordt door
den heer Geerssen, geen punt van verdere behandeling uit
maken.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt hierop
door den Voorzitter aan de orde gesteld.
De heer Steyaard noemt de verordening, zooals die thans
zal gewijzigd worden, eene verslechtering. Spreker begrijpt
niet, hoe wethouder Braat met een voorstel om 400.
aftrek te bepalen voor ongehuwden bij het Dagelijksch Be
stuur is kunnen komen. Veronderstel, dat iemand 500.
verdient, dat is 10.— per week; spreker kent geene kost
huizen, die minder vragen dan 11.— per week of 575.—
per jaar. Neemt men dan nog een bedrag voor kleeding
en schoeisel, dan moet de aftrek voor levensonderhoud
toch minstens op ƒ700.— bepaald worden.
Spreker is volkomen tegen het voorstel, zooals het door
Burgemeester en Wethouders is aangeboden; het is eene
verslechtering in plaats van eene verbetering.
De heer Braat acht het eene gemakkelijke taak zich
tegenover den heer Steyaard te verdedigen. Deze gaat be
weren, dat men van 400. niet kan leven, maar dat heeft
met deze zaak toch niets uit te staan! Kan een gehuwde
met zijn gezin dan van 700.— leven? Wanneer tegenwoordig
een werkman 1500. verdient, dan klaagt hij nog, dat
hij er niet kan komen! Spreker houdt staande dat de ver
houding van 700. en 400. aftrek voor gehuwden
en ongehuwden goed is.
De heer de Bruyn stelt voor om dit punt aan te houden
tot eene volgende vergadering. Spreker voelt veel voor ver
hooging van den kinderaftrek, maar om daar nu direct een
bedrag voor te bepalen, vindt hij een beetje gewaagd.
Het voorstel van den heer de Bruyn wordt voldoende
ondersteund en, in stemming gebracht, met 11 tegen 1 stem
aangenomen.
Voor stemden de heeren Steyaard, Geerssen, Heerma van
Voss, J. Vos, Raats, Valkenburg, Braat, De Bruyn, Jonge-
neelen, A. Vos en Voeten.
Tegen stemde de heer Van Gastel.
De Voorzitter vraagt, of het de bedoeling is, dat Burge
meester en Wethouders met een ander voorstel zullen komen.
De heer de Bruyn vindt het beter, dat Burgemeester en
Wethouders die zaak bestudeeren en met een afgerond voor
stel komen tot verhooging van den kinderaftrek.
De Voorzitter zegt, dat, zooals nu het voorstel is gedaan,
Burgemeester en Wethouders met geen ander voorstel mogen
komen. Wanneer het echter de bedoeling van den heer
de Bruyn is, dat een voorstel zal worden gedaan den kinder
aftrek te verhoogen, dan zou dit voorstel met de beide andere
van den heer Steyaard ineens onder de oogen kunnen worden
gezien.
De heer de Bruyn zou wel wenschen, dat Burgemeester
en Wethouders die drie voorstellen verwerkten.
De Voorzitter zegt toe, dat Burgemeester en Wethouders
een voorstel zullen doen, waarin die drie punten zijn opge
nomen.
De heer van Gastel geeft nog te kennen, dat hij eene rege
ling als bij de inkomstenbelasting zou wenschen.
XV. Beslissing omtrent aftrek van de oorlogs-
winstbelasting bij de berekening van den hoofdelijken
omslag.
De Voorzitter deelt mede, dat de Commissie belast met
de behandeling der reclames Hoofdelijken Omslag het ver
zoek heeft gedaan om het belastbaar bedrag in den hoof
delijken omslag met de betaalde oorlogswinstbelasting te
verminderen.
Spreker citeert een daaromtrent in de vergadering van 30
November 1917 genomen raadsbesluit, en zegt, dat dit besluit
tot gevolg heeft gehad, dat eenige ingezetenen, die oorlogs
winstbelasting hebben betaald, zich tot den Raad hebben
gewend om dat besluit toe te passen. Steeds is in den Raad
die meening herhaaldelijk naar voren gebracht, maar nooit
heeft men gezegd, dat men het besluit wenscht te handhaven
en toe te passen. Sindsdien is de jurisprudentie omtrent dit
punt constant gevestigd, en kan alleen de oorlosgwinstbe-
lasting in mindering worden gebracht, wanneer die bepaling
VERGADERING VAN 30 JANUARI 1920.
in de verordening op den Hoofdelijken omslag is opgenomen,
Het staat niet in de tegenwoordige verordening; derhalve
kan die aftrek niet toegepast worden. Deze meening is spre-
ker's persoonlijke meening en die meening handhaaft hij tegen
over den geheelen Raad.
Men wenscht nu de verordening op den hoofdelijken
omslag aldus te wijzigen:
Artikel 1.
Van het geschatte inkomen, waarnaar een aanslag in den
hoofdelijken omslag wordt berekend, kan worden afgetrokken
het bedrag, waarnaar een belastingplichtige over het jaar,
waarover zijn aanslag loopt, in de oorlogswinstbelasting is
aangeslagen, een en ander voor zoover hij daartoe een ver
zoek tot den gemeenteraad richt en daarbij door overlegging
van bescheiden aantoont, voor welk bedrag hij voor het jaar,
waarop zijn verzoek betrekking heeft, in de oorlogswinst
belasting is aangeslagen en aannemelijk maakt, dat bedoeld
bedrag van de oorlogswinstbelasting niet reeds bij de regeling
van zijn aanslag in de inkomstenbelasting voor dat jaar van
de daarvoor vastgestelde belastbare som werd afgetrokken.
Artikel 2.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1915.
De heer Steyaard meent, waar voor noodzakelijk levens
onderhoud op voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet meer zal worden afgetrokken dan ƒ700.— voor ge
huwden en 400. voor ongehuwden, waardoor eene zware
belasting op de arbeidende klasse zal drukken, dat dit voor
stel beslist moet worden verworpen. Spreker kan zich geen
egoïstischer standpunt indenken, dan dat menschen, die
goudstaven in hunne brandkast hebben opgestapeld, bij wien
het geld met massa's binnen kwam, de oorlogswinstbelasting,
die zij aan het Rijk betaald hebben, (hier en daar zijn er zelfs
ontdekt, die met verschillende bedragen de oorlogswinstbe
lasting hebben ontdoken) nog van hun aanslag in hoofde
lijken omslag willen afgetrokken zien.
Spreker hoopt, dat, wanneer de sociaaldemocraten namens
hunne partij hier eene openbare vergadering zullen houden,
de leden, die voor dit voorstel zullen stemmen, op die ver
gadering zullen komen om met hen te debateeren. Spreker
hoopt, dat de heer Braat dit in zijne ooren zal willen knoopen.
De heer de Bruyn zegt, dat wanneer de Raad op dit voorstel
eene gunstige beschikking neemt, dit College juist hetzelfde
doet, wat het Rijk heeft gedaan. Hetgeen betaald wordt aan
oorlogswinstbelasting, wordt vergoed bij de inkomsten
belasting.
De toestand, zooals hij nu is, is niet voor ieder belasting
betalende even gunstig; immers zij, die inkomsten uit divi
dend trekken van Naamlooze Vennootschappen, hebben
dien aftrek reeds genoten. Deze ongelijke maatstaf is niet
billijk en dit is dan ook de eenige reden, waarom spreker
voor dit voorstel zal stemmen.
De Voorzitter beschouwt de zaak van een ander standpunt.
De Raad is niet en defaut, wanneer hij bepaalt, dat oor
logswinstbelasting niet mag worden afgetrokken. Wanneer
voor inkomsten van Naamlooze Vennootschappen bij de
wet een andere maatstaf is aangelegd, dan is dat buiten
de schuld van den Gemeenteraad. Het spijt spreker reeds
genoeg, dat hier in Roosendaal kapitalen worden verdiend,
die onbelast moeten worden gelaten, omdat zij niet onder
de bepalingen der verordening kunnen worden getrokken,
b.v. geld, dat wordt verdiend in zaken van menschen, die
elders woonachtig zijn.
De heer Braat zegt, dat de Commissie aan wie in deze
zaak om advies gevraagd is, zich heeft uitgesproken voor
aftrek.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat geheel de Commissie
en geheel de Raad zich heeft uitgesproken voor salarisver-
hooging en toch is er geen verhooging gegeven. De Commissie,
die de heer Braat bedoelt, heeft in Juni dat advies uitgebracht,
maar men kan toch van inzicht veranderen! Dat heeft hij
daar straks nog moeten ondervinden!
Wanneer het voorstel wordt aangenomen, moet de belang
hebbende natuurlijk zijn aanslagbiljet uit de O. W. belasting
overleggen om teruggave van hoofdelijken omslag te kunnen
erlangen. Mocht daaruit blijken, dat hij te laag aangeslagen
is, dan zal natuurlijk de aanslag nog verhoogd worden.
Met 9 tegen 3 stemmen wordt hierna besloten, dat de
oorlogswinst belasting bij de berekening van den hoofdelijken
omslag niet zal worden afgetrokken.
Tegen stemden de heeren Raats, Valkenburg, van Gastel,
Jongeneelen, Voeten, Steyaard, Geerssen, Heerma van Voss
en J. Vos.
Vóór aftrek stemden de heeren Braat, De Bruyn en A. Vos.
XVI. Mededeeling van ingekomen stukken.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
i°. Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 31 December
1919, G, N°. 73, tot goedkeuring van het Raadsbesluit van
17 December 1919 tot het aangaan van eene tijdelijke geld-
leening ad 300.000.— ter voorziening in kasgeld.
Dit besluit wordt voor kennisgeving aangenomen.
2°. Circulaire van Burgemeester en Wethouders van Smal-
lingerland d.d. 3 Januari 1920, houdende verzoek om adhae-
sie te betuigen aan een door den Raad dier gemeente aan
genomen motie in zake verhooging Rijksuitkeering in de
jaarwedden van Burgemeester en Secretaris.
De Voorzitter adviseert om de gevraagde adhaesiebetui-
ging achterwege te laten, aangezien de Staatscommissie,
met de herziening van de jaarwedden belast, daarmede bij
hare voorstellen zal rekening houden.
Het schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen.
Verder zijn ingekomen:
3°. Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 7 Januari
1920, G, N°. 309, tot goedkeuring van het Raadsbesluit
d.d. 17 December 1919 tot verkoop van grond aan El. Aar
den, wed. Adr. Vos.
40. Proces-verbaal van kasopname bij den Gemeente-
Ontvanger d.d. 14 Januari 1920.
Uit het proces-verbaal blijkt, dat is ontvangen over 1919
444.697.45 en over 1920 277.194.30 alzoo in totaal
721.891,75, terwijl werd uitgegeven over 19Ï9 489.612,97"
en over 1920 niets, zoodat een batig saldo aanwezig was
van 232.278.775.
Op de administratie van den Gemeente-Ontvanger werden
geene bemerkingen gemaakt.
5°. Besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 21 Januari
1920, G, N°. 18, tot goedkeuring van het Raadsbesluit d.d.
17 December 1919 tot vaststelling der huurwaarde van de
aan de hoofden der scholen verstrekte vrije woning.
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de verordening op de heffing van den hoofdelijken omslag.
Beslissing omtrent aftrek van de oorlogswinstbelasting bij de berekening van den hoofdelijken omslag.
Beslissing omtrent aftrek van de oorlogswinstbelasting bij de berekening van den hoofdelijken omslag.
Mededeelingen van ingekomen stukken.