10 VERGADERING VAN 28 DECEMBER 1920. Behandeling der gemeentebegrooting 1921. Algemeene beschouwingen. houders uiten, dat zulks het geval is, maar het geeft den schijn en die schijn moet vermeden worden. Ik kan uit eigen ondervinding dit zeggen: De Raadsvergaderingen worden ingevolge het bepaalde bij art- 42 der gemeente wet 2 maal 24 uur te voren uitgeschreven, maar, Mijnheer de Voorzitter, art- 42 der gemeentewet heeft niet het dwin gend karakter om 2 maal 24 uur te voren uit te schrijven, er staat alleen minstens 2 maal 24 uur te voren. Ik zou Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven, in plaats van 2 maal 24 uur eens 7 maal 24 uur te voren eene Raadsvergadering uit te schrijven. Daarnaast worde getracht om eens wat meer vergaderingen te convoteeren en dan met agenda's die het voor ieder lid mogelijk maken zich in te werken, dus wat meer vergaderingen met kor tere agenda's en dan de vergaderingen wat tijdiger uit schrijven. Het kwam voor, dat ik Zaterdagsavond de con vocatie kreeg voor eene raadsvergadering voor Dinsidag d.a-v. Zondags was het gemeentehuis gesloten, 's Maan dags had ik dienst en ware dat niet het geval geweest, zoo zou ik toch niet in mijn schafttijd van één uur alles hebben kunnen nagaan- Dat is geen gezonde toestand. Het gebeurt verder dat niet alle stukken aanwezig zijn. dat er nog stukken in behandeling zijn, zoodat men met den besten wil niet in staat is alles te bestudeeren. Daaruit meen ik te mogen concludeeren, dat de Raad niet naar behooren wordt ingelicht, dat de Raad, die ter zake uitstekend op de hoogte moet worden geseld. niet naar behooren over een en ander kan oordeelen. Dat gebeurt in Roosendaal en ik zou graag zien, dat in deze Burgemeester en Wet houders een en ander trachten te wijzigen, misschien kan dit door, zoo noodig, een soort resumé te maken van de ingekomen stukken, maar ik meen, dat het beste zal zijn, dat er meer vergaderingen worden gehouden en die ver gaderingen tijdig aan de leden worden aangezegd, zoodat ieder, onverschillig welke betrekking hij bekleedt, naar behooren van de stukken kennis kan nemen. Mijnheer de Voorzitter- In dit verband wil ik nog op merken, dat in het algemeen de pers hier in Roosendaal betreffende gemeentezaken eveneensi slecht wordt inge licht- In Amsterdam. Rotterdam. Dordrecht, Breda, hoorde ik menigmaal van de journalisten, dat het gemeentebestuur anders handelt. In Breda b-v. is het zoo galant alle stuk ken. die inkomen bij Burgemeester en Wethouders, ten minste wanneer ze niet absoluut moeten worden geheim gehouden, aan de journalisten mede te deelen, die dan zorgen voor de noodige publiciteit; zoo zou ook tegelijker tijd ondervangen zijn wat ik vroeg voor de Raadsleden. De Raadsleden konden dan in hunne respectieve bladen het een en ander nopens de stukken vinden. Ik meen, dat door de tot heden gevolgde handelwijze, in de eerste plaats tekort wordt gedaan aan den geest van de gemeen tewet. Professor Oppenheim, de grootste kenner van ons ge meenterecht, zegt daarvan dit: De Raad moet zijn een weerspiegeling van het publieke voelen ten overstaan van het Gemeentebestuur en het publiek (de Raad) heeft vol komen recht alles te weten wat omgaat in het Dagelijksch Bestuur van de gemeente en moet ook ter zake van het geen daar behandeld wordt zijne meening kunnen uiten. Het publiek heeft recht over hetgeen behandeld wordt in den Raad het zijne te kunnen zeggen en dat kan niet, wanneer aan het publiek van een en ander niet naar be hooren wordt kennis gegeven- Nu is van den gang der zaken niemand iets bekend of worden de loopende zaken met zoo'n geheimzinnig waas omhuld, dat niemand het juiste er van weet te zeggen. Wanneer van de voornemens van Burgemeester en Wethouders, binnen zekere grenzen- iets kon worden vermeld, waneer men daarvan een weer spiegeling kon vinden in de dagbladen, dan zou voor menig Raadslid eene vingerwijzing in zekere richting kunnen zijn. Mijnheer de Voorzitter- Ik meen met gepasten aandrang er op te mogen wijzen publiceering tegenover het publiek niet te vermijden en hoop, dat hieromtrent in goedgunsti- gen zin moge worden beslist. De heer GEERSSEN: Mijnheer de Voorzitter- Wanneer wij nagaan, wat de uitslag is van de begrooting 1920, dan zien wij, dat alle zaken, die door de S. D. A. P. voorge steld zijn, ook allemaal zijn verworpen, uitgezonderd één voorstel, n.1- dat omtrent voeding en kleeding der school gaande kinderen. Een tweede punt is, dat de arbeidersklasse meer zal ge bukt gaan onder de lasten, weke haar hier worden opge legd. doch zij zal meer en meer gaan begrijpen, dat er een weg is, die haar van het juk der kapitalistische klasse zal bevrijden- Dan heb ik nog een derde punt, Mijnheer de Voorzitter, waarop ik bij de behandeling van punt 6 zal terugkomen. De VOORZITTER: Niemand ineer het woord verlan gende, sluit ik de algemeene beschouwingen. De heeren Valkenburg en Geerssen zullen het mij ten goede houden, dat ik geen direct antwoord zal geven op het vele, wat vooral door den heer Valkenburg hier in de vergadering is medegedeeld. De heer Valkenburg heeft op het einde van zijn betoog een lang resumé gehouden om trent het inzien van de stukken voor de Raadsvergaderin gen en over het nagaan van wat er gedaan zou moeten worden om deze langer in studie te kunnen nemen. Welnu, dan vraag ik aan den heer Valkenburg tijd, om hetgeen hij hier gezegd heeft a tête repossée te kunnen nazien- Burgemeester en Wethouders kunnen dan zien, in hoe verre zij met hem kunnen samengaan. Hij zal mij wel ten goede houden, dat ik omtrent het twintigtal punten, dat hij heeft aangehaald niet direct antwoord kan geven. Op som mige punten zou ik den heer Valkenburg wel direct van antwoord kunnen dienen, maar dat wensch ik liever niet te doen- De heer VALKENBURG: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben er zeer tevreden mede en met zeer veel genoegen geef ik daartoe de gelegenheid. Ik hoop, dat die studie ertoe moge leiden dat !eene definitieve oplossing in die vraagstukken moge worden bereikt. De VOORZITTER: U heeft (zich in een paar punten vergist, dat kan ik reeds nu wel zeggen. De VOORZITTER: Ik ga nu ingevolge het reglement van orde over tot behandeling der begrooting en begin met de uitgaven- Als leidraad worden genomen het rap port der Commissie en de Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wethouders. Ik zal telkens vragen of iemand over het antwoord van Burgemeester en Wethou ders het woord verlangt en zal, indien dat niet het geval is, aannemen, dat de behandelde post is aangenomen- 11 VERGADERING VAN 28 DECEMBER 1920. Behandeling der gemeentebegrooting 1921. Aanstelling en bezoldiging gemeentepersoneel. Zonder hoofdelijke stemming wordt deze wijze van be handeling goedgekeurd. UITGAVEN. Hoofdstuk I wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. HOOFDSTUK II. AFD- I, ART. 6. Rapport van de Commissie: Door een lid wordt de opmerking gemaakt, dat het noodzakelijk is, dat Burgemeester en Wethouders bij de bevordering of aanstelling van ambtenaren rekening hou den met de voor de bezoldiging dier ambtenaren door den Gemeenteraad bij de begrooting beschikbaar gestel de gelden- Antwoord van Burgemeester en Wethouders: Door den Gemeenteraad is voorgeschreven, dat het aantal ambtenaren, beambten en werklieden in eiken rang en klasse werkzaam door Burgemeester en Wethou ders voor eiken tak van dienst afzonderlijk en wat be treft het politiepersoneel door den Burgemeester wordt geregeld, met dien verstande, dat het toaal bedrag der wekken van de tot een tak van dienst behoorende ambte naren, beambten en werklieden niet mag overschrijden het bedrag, dat op den betrokken begrootingspost aan wedden voor hen is uitgetrokken. Een door ons gemaakt verzuim in deze wordt ons in de hier gemaakte opmer king niet aangetoond. Wij meenen deze opmerking der halve te mogen voorbijgaan. De VOORZITTER: Kan de vergadering zich met het antwoord vereenigen? De heer GEERSSEN: Het antwoord van Burgemeester en Wethouders kan mij niet bevredigen. Op de eerste plaats moeten bij de stijging der prijzen de loonen her zien worden. Wanneer men de prijzen nagaat, kan men zien, dat deze nog steeds stijgende zijn- Er zijn wel eenige dalingen, maar voor het meerendeel zijn er stijgingen. Wanneer men ziet dat de loonen hier blijven zooals zij zijn, kan het niet anders of de menschen moeten dan ook De VOORZITTER: Wij zijn bezig met Hoofdstuk II, Afd- I, art. 6. Wat U behandelt is artikel 24 van Hoofd stuk II. De heer GEERSSENJaarwedden en bedienden ter gemeente-secretarie en de gemeenteboden De VOORZITTER: Dat punt is toch beantwoord bij de algemeene beschouwingen van Burgemeester en Wet houders en is nu niet aan de orde. Ik heb er evenwel geen bezwaar tegen om op het antwoord van Burgemees ter en Wethouders, gegeven in de Memorie van Ant woord, U nog het woord te verleenen. Daar wilt U toch over spreken, nietwaar? De heer GEERSSENJawel, Mijnheer de Voorzitter- Op de eerste plaats, omdat ik loonsverhooging wil hebben voor geheel het gemeentepersoneel. De loonen zijn hier kolossaal laag tegenover die in andere gemeenten, het geen kan blijken uit hetgeen door de gemeente Zaandam, eene gemeente als Roosendaal, gegeven wordt. Ongeschoolde werklieden kunnen in Zaandam komen tot 35.hier in Roosendaal tot 27-50; geschoolde werklieden komen in Zaandam tot een maximum van 36.90, hier in Roosendaal tot 28.60; vaklieden komen in Zaandam tot een maximum van 38.70, hier tot f 29-70: bekwame vaklieden komen in Zaandam tot een maximum van 40.50, hier tot f 31.90; onderbazen komen in Zaan dam tot een maximum van 42-30, hier tot 37.40. Dan zal ik nog even verder gaan: Een commies, chef eener afdeeling, kan in Roosendaal komen tot 3300.in Zaandam tot f 3800een hoofd commies en een commies-redacteur komen hier tot 3750.en 3550.in Zaandam tot f_3400-;— gewone agenten van politie in Zaandam 43 gulden, hier 36 gulden; de hoofdagenten van politie in Zaandam 46 gulden, hier 38 gulden- Hiermede heb ik gezegd- De heer RAATS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij niet vereenigen |met het antwoord van Burgemeester en Wethouders en wel om de volgende reden: Het antwoord van Burgemeester en Wethouders zegt, dat de indeeling van de klassen van ambtenaren van de ambtenaren ter secretarie en van de andere takken van dienst geregeld wordt door den Burgemeester en zoodoende kan de Raad bij de begrooting, althans bij de betrokken bedragen, geen rekening houden met promotie en dergelijke. Evenwel Mijnheer de Voorzitter, wordt ons absoluut niet geboden of is niet neergelegd in de betrok ken posten van uitgaaf of in den loop van het jaar reke ning wordt gehouden met promotie, met opschuiving van bedienden, en ook of in den loop van het jaar niet de een of andere organisatie aan komt kloppen om loonsver hooging. Ik wil U dan ook met allen aandrang wijzen op het georganiseerd overleg. Ik had aanvankelijk gemeend, dat het bedrag, dat werkelijk op de begrooting is gebracht voor de ambtenaren, beambten en boden ter secretarie, aan merkelijk gewijzigd zou moeten worden- Ik heb die kwestie besproken in de begrootingscommissie, ik heb mij daarmede niet kunnen vereenigen, omdat in den loop van het jaar zal worden aangeklopt- Nu wordt geantwoord, dat een gemaakt verzuim in de gedane opmerking niet wordt aan getoond- Gaarne zou ik dan ook van Burgemeester en Wethouders vernemen, of het in de lijn ligt, dat in den loop van het jaar wederom verschillende ambtenaren ter secretarie eene 'verhooging zullen krijgen, periodieke verhooging daargelaten eene verhooging, die verkregen wordt door middel van de Staatscommissie. Nog steeds blijft de salarisregeling van de Staatscommissie uit, ik weet niet of wij die in den loop van het jaar mogen tege moet zien, maar wanneer dat het geval is, krijgen wij ook van zelf weer eene wijziging der begrooting. Daarom had ik gemeend, dat het bedrag van ƒ34.100.veel te laag is naar rato van het aantal ambtenaren en bedienden, die op de secretarie werkzaam zijn. Tevens zou ik gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen of in de toe komst bij de betrokken bedragen op de eerste plaats het aantal bedienden, ter secretarie werkzaam, duidelijk kan worden omschreven en tevens daarbij kan worden opge geven of in den loop des jaars nog andere bedienden zullen

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1920 | | pagina 58