10 VERGADERING VAN 28 OCTOBER 1920 Verzoeken van de Vereeniging R. K. Nijverheidsonderwijs voor Roosendaal en omstreken betreffende de oprichting eener R. K. Nijverheidsschool. Brief van de leden Valkenburg en Raats betreffende de oprichting eener R. K. Nijverheidsschool. Interpellatie Steyaard omtrent uitvoering jaarwedderegeling gemeente-personeel. De VOORZITTER: Kan de vergadering zich met dit besluit vereenigen? Verlangt een der leden stemming? Dan is het besluit vastgesteld. XIY. Verzoek van de Vereeniging R. K. Nijverheids onderwijs voor Roosendaal en omstreken, om a. eene subsidie in de exploitatiekosten der Nijverheids school b. overneming door de Vereeniging van de gemeente lijke burgeravondschool c. aankoop van grond voor den bouw der school. De VOORZITTER: Bij schrijven van 4 September j 1. bereikte Burgemeester en Wethouders een verzoek van de Vereeniging R. K- Nijverheidsonderwijs voor Roosendaal en omstreken om te komen tot de oprichting van eene R- K. Nijverheidsschool in deze gemeente. Het adres met kostenbegrooting, memorie van toelich ting, teekeningen, enz. heeft vóór deze vergadering voor U ter visie gelegen. Burgemeester en Wethouders wenschen deze zaak aan te houden tot bij de behandeling der begrooting 1921. Zij zullen U bij de behandeling der begrooting omtrent hunne voorstellen in deze omstandig toelichten en vertrouwen, dat die nadere toelichtingen tot gevolg zullen hebben, dat aan het verzoek, in het adres vervat, zal kunnen worden voldaan- Burgemeester en Wethouders ontveinzen zich niet, dat de jaarlijksche kosten, die uit de stichting van eene dergelijke onderwijsinrichting voortvloeien, voor de gemeente zeer beduidend zijn, maar aangezien de over name van enkele schoolgebouwen en de vergrooting van de bestaande burgeravondschool gebiedende eisch zijn, meenen zij toch, dat de plannen voor verwezenlijking vat baar zijn en zij spreken dan ook de hoop uit, dat na ken nisneming van de verschillende factoren, die voor tot standkoming dier school pleiten, de Raad er van zal over tuigd zijn, dat de gevraagde medewerking in deze in het belang van de toekomstige ambachtslieden onzer stad niet mag worden weerhouden- Verlangt een der leden hieromtrent het woord? Nie mand? Dan wordt de behandeling van dit punt aangehou den tot bij de begrooting 1921. XV. Brief van de heeren Valkenburg en Raats, leden van den Raad, omtrent de oprichting der R. K. Nijver heidsschool. De VOORZITTER: Ik meen zooeven tevens de vragen van de heeren Valkenburg en Raats voorkomende onder punt 15 der agenda te hebben beantwoord- XVI. Beantwoording der interpellatie van den heer Steyaard, lid van den Raad, omtrent de uitvoering van de jaarwedderegeling van het gemeentepersoneel. De VOORZITTER: In antwoord op de door den heer Steyaard in de vergadering van 30 Juli 1920 gehouden interpellatie deel ik mede, dat in de vergadering van 29 Mei j.1, vastgestelde nieuwe loonen niet worden toege,- kend aan het los-vaste personeel, op de volgende overwe gingen: lo. door mij, als Voorzitter van den Raad, is in de ver gadering van 29 Mei 1920 bij de inleiding van het voor stel van Burgemeester en Wethouders om de aan het ge- meentepersoneel toegekende woningtoelage te vervangen door vaste jaarwedde, gezegd, dat de losse werklieden niet daaronder vallen, en 2o- vóór het omzetten van de woningtoelage in vaste jaarwedde ontvingen de losse en z-g. los-vaste werklie den geen woningtoelage, zoodat ook voor hen geen wo ningtoelage in vast loon kon worden omgezet- Naar het inzien van Burgemeester en Wethouders wordt hierdoor niets afgedaan aan het door den Voorzitter in de vergadering van 20 Maart j.1. op een vraag van den heer Steyaard gegeven antwoord, aangezien het los-vaste personeel inderdaad dezelfde loonen kreeg als het vast aangestelde, evenwel ook toen zonder woningtoelage. De heer STEYAARD: Voorzitter. In de vergadering van 29 Mei, zegt U, werd gesproken over los personeel; daar gaat het niet over, het gaat over los-vast personeel. In de vergadering van December heeft U gezegd, dat er eene maand salaris zou gegeven worden aan het vaste personeel en ook aan het los-vaste personeel. Bij het in dienen van de nieuwe loonregeling heeft U gesproken van vast personeel; toen heb ik daarop laten volgen: is dat ook voor het los-vaste personeel? Toen heeft U gezegd: ja, zeker' De VOORZITTER: U richt zich altijd tot mij, U ver geet, dat U alleen Burgemeester en Wethouders ter ver antwoording kunt roepen. De heer STEYAARD: Wanneer ik ,,U" zeg, kan ook Burgemeester en Wethouders bedoeld zijn- De VOORZITTER: Ik heb mij te houden aan het ant woord van Burgemeester en Wethouders. Daarin gaan Burgemeester en Wethouders accoord, dat volgt er van zelf uit. De heer STEYA.ARD: Ik ben het in geenen deele eens met de meening van het Dagelijksch Bestuur, geenszins. De heer HEERMA VAN VOSS: Mijnheer de Voorzit ter- Het blijkt, dat er een beetje heen er weer gesproken wordt over de zoogenaamde los-vaste arbeiders. Ons werkliedenreglement kent geen los-vaste arbeiders. Dat spreekt alleen over vaste arbeiders en losse arbeiders en die term los-vaste arbeiders kan men uitleggen zooals men dat het liefst wil. Ik geloof, dat daar geen vaste de finitie van te geven is- Ik voor mij zou, wanneer los-vast genoemd moet worden, als zoodanig beschouwen de werk lieden, die wel los zijn, maar geregeld het geheele jaar doorwerken en eigenlijk hetzelfde doen als de vaste ar beiders, maar geene vaste aanstelling hebben. Nu kan ik wel zeggen, dat op die zoogenaamde los-vaste arbeiders, die los, maar het geheele jaar in vasten dienst zijn, de Commissie voor de bedrijven dezen zomer hare aandacht gevestigd heeft, omdat de Commissie van oordeel is, dat dit eigenlijk een toestand is, die verkeerd is, en de Com missie heeft eene maand geleden een brief aan het Dage lijksch Bestuur geschreven om maatregelen te nemen dat aan dien toestand een einde komt, dat ook personen, die een geheel jaar in vasten dienst zijn, maar toch los zijn, zoodat zij niet de voordeelen van woningtoelage en kin dertoeslag genieten, een anderen toestand wordt gemaakt, zoodat zij. die daarvoor in de termen vallen, ook voortaan in vasten dienst zullen komen- Daarop is van Burgemees- 11 VERGADERING VAN 28 OCTOBER 1920. Benoeming lid Burgerlijk Armbestuur. Benoeming Voonitter Burgerlijk Armbestuur. Vaststelling verordening art 6 der Warenwet. ter en Wethouders nog geen antwoord gekomen omdat het Dagelijksch Bestuur die zaak nog in bewerking heeft, maar ik kan den heer Steyaard wel de toezegging geven, dat bij de behandeling van de begrooting over de kwestie van het zoogenaamde los-vaste personeel en los perso neel eene bespreking zal plaats hebben en voorstellen van het Dagelijksch Bestuur bij den Raad zullen inkomen- De VOORZITTER: Verlangt nog een der leden het woord? Niemand? Dan is de behandeling dezer interpel latie afgeloopen. XVII. Benoeming van een lid van het Burgerlijk Arm bestuur. De VOORZITTER: Ik stel voor tot benoeming over te gaan en deel de vergadering mede, dat op de voordracht zijn geplaatst als 1ste candidaat de heer J. J. Stevens en als 2de candidaat de heer P. L. A- M. van Gilse, uit wie de Raad eene keuze heeft te doen- Ik benoem tot stemopnemers voor deze en eventueele volgende in deze vergadering te houden stemmingen de beide heeren wethouders- Na de stemming zegt: De VOORZITTER: Mijne Heeren- De uitslag der ge houden stemming is, dat ingeleverd zijn 14 stembiljetten en dat zijn uitgebracht 11 stemmen op den heer J. J. Ste vens en 2 op den heer P. L. A. M- van Gilse, terwijl een blanco stembiljet is ingeleverd. De heer J. J- Stevens heeft alzoo de volstrekte meerder heid der geldig uitgebrachte stemmen op zich vereenigd en is mitsdien benoemd tot lid van het Burgerlijk Armbe stuur- XVIII. Benoeming van een Voorzitter van het Bur gerlijk Armbestuur. De VOORZITTER: Ik deel de vergadering mede, dat na deze jongste keuze het Burgerlijk Armbestuur bestaat uit de heeren: P. C. van Loon, J- J. Stevens, A. F. Tie- backx, J. Verheijen en W- Voeten, uit wie de Raad thans eene keuze voor de benoeming van een Voorzitter zal heb ben te doen. Ik stel voor tot benoeming over te gaan- Na de stemming zegt: De VOORZITTER: Mijne heeren, de uitslag der gehou den stemming is, dat ingeleverd zijn 14 stembiljetten en dat zijn uitgebracht 5 stemmen op den heer J. J. Stevens, 5 stemmen op den heer J. Verheijen, 1 stem op den heer P- C. van Loon en 1 stem op den heer A. F- Tiebackx, ter wijl 2 biljetten blanco zijn ingeleverd- Waar derhalve niemand de volstrekte meerderheid van stemmen heeft verkregen, dient tot eene tweede vrije stem ming te worden overgegaan. Na deze stemming zegt: De VOORZITTER: Mijne Heeren. Ingeleverd zijn 14 stembiljetten, waarvan 2 blanco- Het blijkt dat zijn uitge bracht 10 stemmen op den heer J .J, Stevens en 2 stem men op den heer J. Verheijen- De heer J. J. Stevens heeft alzoo de volstrekte meer derheid der geldig uitgebrachte stemmen op zich vereenigd en is mitsdien gekozen en benoemd tot Voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur- XIX. Vaststelling van eene verordening ingevolge ar tikel 6 der Warenwet. De VOORZITTER: Ter uitvoering van artikel 6 der Warenwet, die eerdaags in werking zal treden, acht de Minister van Arbeid het gewenscht, dat de door dat arti kel vereischte gemeentelijke verordeningen zooveel moge lijk eenvormig zullen zijn. Ten einde die uniformiteit te bevorderen is aan de gemeentebesturen, door tusschen- komst van Gedeputeerde Staten een concept-verordening ter goedkeuring en vaststelling voorgelegd. Voor de vaststelling van dergelijke verordening voor deze gemeente is advies ingewonnen van de Gezondheids commissie, zoodat thans tot vaststelling kan worden over gegaan- Burgemeester en Wethouders hebben het concept in zijn geheel overgenomen en leggen dit ter goedkeuring aan Uwe vergadering voor. Verlangt omtrent deze verordening in haar geheel iemand het woord? De heer VERHEYEN: Mijnheer de Voorzitter. Na de toelichting, die U gegeven hebt, is een groot deel van het geen ik heb willen zeggen overbodig geworden, omdat, waar de Regeering aandringt op uniformiteit van de ge meentelijke verordeningen over het geheele land, het wel niet wenschelijk zal zijn, dat de een of andere Gemeente raad afwijkende bepalingen in de verordening opneemt. Toch wil ik die verordening, zooals zij daar voor mij ligt, niet aanvaarden, zonder enkele bezwaren tegen het ka rakter van de verordening naar voren te hebben gebracht. Waar ik indertijd al eens gezegd heb, dat het kan voor komen, dat door het aannemen van eene verordening men iets kan besluiten wat men eigenlijk niet had gewenscht, zoo meen ik, dat juist in deze verordening herhaalde ma len termen worden gebruikt in een anderen vorm en in eene andere beteekenis dan zij taalkundig hebben, waar door eene dergelijke vergissing niet alleen niet uitgeslo ten, maar zelfs zeer waarschijnlijk is. Ik vind het funest, dat, wanneer in eene verordening bepalingen worden op genomen, die aan Nederlandsche woorden met een be paald uitgesproken beteekenis eenvoudig eene andere be teekenis geven en dus onze Nederlandsche taal verkrach ten, eene dergelijke verordening door de hoogere Regee ring aan de Gemeenteraden wordt voorgelegd. Daardoor kunnen wij niets anders bereiken dan dat wij vaststellen zaken, die wij niet beoogen vast te stellen en dat de ge volgen van deze verordening door ons, die niet ingeleefd zijn in de veranderde terminologie, niet worden overzien, dat wij ons niet voor oogen kunnen stellen de resultaten van de beteekenis der verandering van de Nederlandsche woorden en dus de consequenties daarvan niet kunnen schatten en er derhalve voor mij een bezwaar bestaat die consequenties te aanvaarden. De VOORZITTER: Verlangt omtrent deze verordening nog iemand het woord? Wenscht een der leden wijziging in eenig artikel voor te stellen? Verlangt iemand stemming over de verordening?

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1920 | | pagina 42