4 VERGADERING VAN 30 JULI 1920. Verzoek om wijzigiDg van artikel 30 der „Jaarwedderegeling van de ambtenaren ter secretarie". Voorstellen tot vermindering van het gebruik van sterken drank. De VOORZITTER memoreert, dat er drie stroomin gen in den Raad bestaan, n.1. eene om de beslissing op het verzoek aan te houden tot na de totstandkoming der wet op den Rechtstoestand, eene om het verzoek voor ken nisgeving aan te nemen en eene om de rechten, die bij de instructie 1911 zijn verleend te handhaven. Spreker kan de vergadering wel mededeelen, dat het bij de inwerkingtreding der wet op den Rechtstoestand der ambtenaren absoluut aan iederen in dienst dezer gemeente zijnden ambtenaar zal verboden zijn betrekkingen te be- kleeden. Hij is het geheel eens met den heer Heerma van Voss, waar deze zegt, dat het bekleeden van bijbetrekkin gen niet bevorderlijk is aan de onafhankelijkheid der amb tenaren. Ook is hij er niet voor de beslissing uit te stellen tot na de totstandkoming der wet, daar de Raad dan toch eene beslissing over hetzelfde onderwerp zal moeten nemen, omdat volgens het ontwerp der wet het bekleeden van bijbetrekkingen verboden zal blijven, waar zulks reeds het geval is. Weikan spreker er zich mede vereenigen, dat de be slissing tot eene volgende vergadering wordt aangehouden. De heer VERHEI JEN kan er zich mede vereenigen, dat het aan de orde zijnde punt tot de volgende vergadering wordt aangehouden, daar dan ook kan werden overwo gen, of de bepaling, waardoor het thans onmogelijk is, dat de kinderen medewerken aan de instandhouding van het gezin, niet dient te v/orden geschrapt. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de beslis sing over het request tot de volgende vergadering aan te houden. YI. Voorstel van den lieer A. B. K. Steyaard, lid van den Gemeenteraad, alhier, om te bepalen, dat voor deze gemeente vergunningen, als bedoeld bjj letter A en B van artikel 1, tweede lid der Drankwet, niet meer mogen worden verleend. De VOORZITTER zegt, dat na de opmaking der agenda nog een tweetal verzoeken zijn ingekomen, die een zelfde strekking hebben als het voorstel van den heer Steyaard. Nogmaals wijst spreker er op, dat verzoeken, die zoo kort voor de vergadering aan Burgemeester en Wethouders worden ingediend, niet voldoende door het Dagelijksch Bestuur en den Voorzitter van den Raad kunnen worden bestudeerd en verzoekt daarom in het vervolg dergelijke verzoeken tijdiger in te dienen, want spreker acht het slechts een blijk van groote welwillendheid, als deze ver zoeken nog in den Raad worden behandeld. Daar het punt aan de orde echter al voor de derde maal op de agenda voorkomt, zal spreker, teneinde eene beslissing omtrent deze aangelegenheid te verkrijgen, door den secretaris voorlezing der beide voorstellen doen geven. De Secretaris geeft voorlezing van: 1. Verzoek van de Nederlandsche vereeniging tot af schaffing van alcoholhoudende dranken d.d. 27 Juli 1920 om te bepalen, dat de na 1 Mei 1904 door Burgemeester en Wethouders verleende vergunningen vervallen en nienuwe verguningen niet meer verleend mogen worden, en 2. Verzoek van de af deeling Roosendaal van het Breda's Kruisverbond, ongedagteekend, om te bepalen, dat door Burgemeester en Wethouders geen nieuwe vergunningen meer verleend mogen worden (uitgezonderd aan weduwen van vergunninghouders). Na voorlezing zegt De VOORZITTER, dat inwilliging der drie verzoeken in 1920 mogelijk is en dat een besluit hieromtrent gedu rende vijf jaar van kracht zal zijn. Verder memoreert spreker, dat de heer Steyaard en de afdeeling Roosendaal van het Breda's Kruisverbond voorstellen te bepalen, dat geen nieuwe vergunningen meer verleend mogen worden, terwijl het Kruisverbond dezen maatregel wil zien toege past, tot het aantal vergunningen vijftig bedraagt. Het voorstel van de Nederlandsche vereeniging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken, n.1. om te bepalen, dat alle na 1904 door Burgemeester en Wethouders verleende ver gunningen zullen vervallen en dat geen nieuwe vergun ningen meer verleend mogen worden, is dus van de verste strekking. Spreker vraagt den heer Steyaard, of hij zijn verzoek nader wenscht toe te lichten. De heer STEYAARD wijst er nogmaals op, dat negen leden der Tweede Kamer een voorstel hebben gedaan tot invoering der plaatselijke keuze, waardoor het misbruik van sterken drank beter zal kunnen v/orden bestreden, terwijl in vele gemeenten besluiten zijn genomen om tot dit doel te komen. Zoo is in sommige gemeenten bepaald, dat met kermis geen sterken drank mag worden verkocht, in andere, dat zulks verboden is van Zaterdagavond 8 uur tot Maandagmorgen 9 uur. Naar sprekers meening dienen in deze gemeente ook maatregelen te worden getroffen om het drankverbruik te beperken. Zijn voorstel om te bepa len, dat geen vergunningen meer verleend mogen worden en waardoor dus na verloop van jaren geen enkele ver gunning in Roosendaal meer zal bestaan, is een dergelijke maatregel. De Raad moge ook wel eens denken, zoo zegt spreker, aan de ellende die door den sterken drank wordt gesticht, zooals krankzinnigheid, tuberculose, doodslag, enz. Vooral de Voorzitter moet ook begrijpen, dat aan hen, die aan sterken drank zijn verslaafd de hulpzame hand moet worden geboden zich daarvan te beteren. Had de Voorzitter zijn steun in deze gegeven, dan was dit van grooten invloed op de leden van den Raad geweest, naar de meening van spreker. Nu vreest hij, dat, waar de Voor zitter duidelijk heeft laten blijken niet met de voorstellen mede te gaan, de Raad daar ook afwijzend op zal beschik ken. Als de Voorzitter wist, welke ellende door het drank misbruik wordt veroorzaakt en eenig gevoel had voor het volk, zou hij zeker van standpunt veranderen. Spreker beveelt zijn voorstel daarna in de welwillendheid van den Raad aan. De heer VERHEI JEN feliciteert den Voorzitter met het gezag over de leden van den Raad, dat hem door den vorigen spreker werd toegekend en meent, dat het voor den Voorzitter en het Dagelijksch Bestuur niet anders dan aangenaam kan zijn, dat de feiten dien spreker in het ge lijk stellen. Het spijt spreker echter, dat hij niet geheel en al met de meening van den Voorzitter mede kan gaan. VERGADERING VAN 30 JULI 1920. Voorstellen tot vermindering van het gebruik van sterken drank. Interpellatie van den heer St%aard over de uitbetaling van loon aan de losse gemeente-werklieden. Benoeming van leden der Commissie voor de bedrijven en der Commissie voor Openbare Werken. Spreker kan n.1. niet zonder meer beslissen op verzoeken, die hij niet heeft kunnen bestudeeren. Daarom noodigt hij den Voorzitter uit punt VI aan te houden tot de vol gende vergadering en dan de drie verzoeken tegelijk te behandelen. De heeren Valkenburg en Konings ondersteunen het voorstel van den heer Verheijen, dat daarom door den Voorzitter in stemming wordt gebracht. De VOORZITTER zegt geen bezwaar tegen het voorstel te hebben. Hij is dan ook in de gelegenheid na te denken over het gezegde van den heer Steyaard. Het voorstel van den heer Verheijen om de beslissing omtrent punt 6 aan te houden tot de volgende vergadering wordt met 12 tegen 2 stemmen aangenomen. Vóór stemden de heeren Raats, Voeten, A. Vos, Ker- stens, Jac. Vos, Braat, Konings, Verheijen, Steyaard, Geerssen, Heerma van Voss en Valkenburg. Tegen stemden de heeren Jongeneelen en van Dorst. VII. erzoek van den heer A. B. K. Steyaard voor noemd om machtiging tot het houden cener interpellatie over de wfy'ze van toepassing der nieuwe loonregeling Toor de gemeente-ambtenaren, beambten en werklieden. De VOORZITTER vraagt den heer Steyaard, of hij zijn verzoek nader wenscht toe te lichten. De heer STEYAARD brengt in herinnering, dat bij de behandeling van het voorstel om aan alle gemeente-amb tenaren, beambten en werklieden een extra duurtetoeslag van 5% hunner jaarwedde toe te kennen door den Voor zitter op eene vraag van spreker is geantwoord, dat er toen geen werklieden bij wijze van werkverschaffing meer in dienst der gemeente waren en dat aan hen, die tijdelijk in gemeentedienst waren geen extra duurtetoeslag zou worden uitgekeerd, doch wel aan die werklieden, die in los-vasten dienst waren, hoewel er daar zeven onder wa ren, die reeds ouderdomsrente trokken. Bij de behande ling der salarisherziening in de maand Maart 1920 ant woordde de Voorzitter op eene vraag van spreker, dat het z.g. los-vaste personeel dezelfde loonen ontving als het vast aangestelde personeel. In de vergadering van 29 Mei is besloten de woningtoelage in vaste jaarwedde om te zetten, doch nu is het spreker bekend geworden dat de nieuwe loonen niet worden toegekend aan dat los-vaste personeel, en daarvan zou hij gaarne de reden vernemen. De VOORZITTER herhaalt, dat de heer Steyaard dus wil interpelleeren over de uitbetaling van loonen aan het los-vaste personeel en vraagt, of de Raad toestaat, dat deze interpellatie wordt gehouden. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten den heer Steyaard verlof te ge ven de gevraagde interpellatie te houden. De VOORZITTER vraagt, of de heer Steyaard zijn in terpellatie nog wenscht toe te lichten, waarop deze ant woordt, dat dit naar zijne meening reeds voldoende is geschied. De VOORZITTER zegt, dat Burgemeester en Wethou ders gebruik wenschen te maken van de bevoegdheid, hun bij artikel 59 van het Reglement van Orde voor den Raad gegeven om de beantwoording de gestelde vraag in de volgende vergadering te doen plaats hebben. Spreker verzoekt om bij een volgende interpellatie ook de motieven en de strekking daarvan vooraf te mogen kennen, omdat men toch niet kan eischen, dat Burge meester en Wethouders a 1'improviste iedere vraag zul len beantwoorden. Moest spreker antwoorden, dan zou hij zulks niet doen, daar hij meent van ieder lid van den Raad te mogen eischen, dat de vragen zoo gesteld wor den, dat beantwoording daarvan mogelijk is. VIII. Benoeming van twee leden van de Commissie voor de bedryven. De VOORZITTER deelt mede, dat in de commissie twee vacatures zijn ontstaan door de ontslagname als raadslid door den heer De Bruijn en het overlijden van den heer E. van Wely. Tot stemopnemers bij deze en de volgende stemmingen benoemt hij de beide heeren wet houders. Eerst wordt overgegaan tot aanvulling der vacature De Bruijn. De uitslag der gehouden stemming is, dat in de bus werden gevonden 13 geldige stembriefjes. De heer K. van Wely verkreeg 4, de heeren A. Vos en Steyaard ieder 2, en de heeren Van Dorst, Jac. Vos, Voeten, Raats en Valkenburg ieder 1 stem, zoodat niemand de volstrek te meerderheid van stemmen verkreeg en alzoo tot eene tweede vrije stemming werd overgegaan. Hierbij werden uitgebracht 13 geldige stemmen, waarvan 6 op den heer K. van Wely, 5 op den heer Steyaard, 1 op den heer Raats en 1 op den heer Valkenburg, zoodat moet worden overgegaan tot eene herstemming tusschen de heeren K. van Wely en Steyaard, waarbij 7 stemmen werden uit gebracht op den heer K. van Wely en 5 op den heer Stey aard. (De heer Steyaard onthield zich van medestemmen). De heer K. van Wely heeft derhalve de vclstrekte meerderheid van stemmen verkregen en is mitsdien be noemd tot lid van de Commissie voor de bedrijven voor het loopende jaar. Bij de stemming ter voorziening in de vacature E. van Wely werden 13 geldige stemmen uitgebracht, waarvan 10 op den heer Steyaard, 2 op den heer Raats en 1 op den heer Valkenburg, zoodat met volstrekte meerderheid van stemmen is benoemd tot lid der Commissie de heer A. B. K. Steyaard. IX. Benoeming van een lid van de Commissie voor openbare werken. De VOORZITTER deelt mede, dat de vacature is ont staan door de ontslagname als Raadslid van den heer van Gastelt. De uitslag der gehouden stemming is, dat 13 geldige stemmen werden (uitgebracht, waarvan 9 op den heer Voeten en 1 op ieder der heeren Steyaard, Jongeneelen, Verheijen en Raats, zoodat met velstrekte meerderheid van stemmen is benoemd tot lid der Commissie voor Openbare Werken voor het loopende jaar de heer J. A. Voeten.

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1920 | | pagina 32