in Ontvangsten op een bedrag van drie honderd
gulden300.-
in Uitgaven op een bedrag van twee honderd vijf
en tachtig gulden negen en tachtig en een halven
cent- 285.895
alzoo met een batig saldo van veertien gulden
tien en een hal ven cent 14.105
Gedaan ter openbare vergadering van den Raad der ge
meente Roosendaal en Nispen van den 20sten Maart 1920..
De Secretaris, De Voorzitter,
A. A. RADEMAKERS. AUG. COENEN.
III. Request van A. van Oers, landbouwer alhier,
houdende verzoek om aankoop van een perceeltje
gemeentegrond.
Na voorlezing van het advies der Commissie voor Open
bare Werken wordt overeenkomstig het voorstel van Burge
meester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming be
sloten aan A. van Oers een perceeltje gemeentegrond in
koop af te staan ter grootte van 3.13 Are door vaststelling
van het volgende besluit, dat in concept voor de leden ter
visie heeft gelegen:
De Raad der gemeente Roosendaal en Nispen,
Beschikkende op het verzoek d.d. 26 Januari 1920 van
Ant. van Oers, landbouwer, wonende te Roosendaal tot
aankoop van een perceel gemeentegrond gelegen in den
Lavoorschen Weihoek langs den weg van Roosendaal naar
Huijbergen, zulks ter uitbreiding van het daarnaast gelegen,
aan adressant toebehoorende perceel, kadastraal bekend in
de gemeente Roosendaal en Nispen, in Sectie H, no. 1034,
Overwegende, dat geen gemeentebelang zich tegen deze
eigendomsoverdracht verzet,
Gezien het rapport d.d. 10 Maart 1920, no. 25 van de
Commissie voor Openbare Werken,
HEEFT BESLOTEN:
aan Ant. van Oers voornoemd in koop af te staan het
perceel gemeentegrond, kadastraal bekend in de gemeente
Roosendaal en Nispen in Sectie H no. 1278, gelegen in den
Lavoorschen Weihoek, langs den weg van Roosendaal naar
Huijbergen, tegen een prijs berekend naar ƒ2.— per 14 cen
tiaren en ter grootte als later bij kadastrale opmeting zal
blijken, zulks onder voorwaarde, dat alle kosten van over
schrijving voor rekening van den kooper komen en dat deze
langs de straatzijde van het genoemde perceel een sloot zal
doen graven van minstens 1.50 M. bovenbreedte.
Gedaan ter openbare vergadering van den Raad der ge
meente Roosendaal en Nispen, van den 20sten Maart 1920.
De Secretaris, De Voorzitter,
A. A. RADEMAKERS. AUG. COENEN.
IV. Brief van Gedeputeerde Staten betreffende wij -
ziging yan de verordening, regelende de wijze van
uitbetaling der jaarwedden van het onderwijzend
personeel.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor de verordening overeenkomstig den wensch van Ge
deputeerde Staten te wijzigen, en onder dagteekening van
heden in haar geheel opnieuw vast te stellen, overeenkomstig
het concept, dat ter visie heeft gelegen.
De heer Steyaard zegt, dat hij bij het inzien der stukken
de overtuiging heeft gekregen, dat de door Gedeputeerde
Staten voorgestelde regeling in menig opzicht beter is dan
de verordening, die de Raad heeft vastgesteld.
De Voorzitter deelt deze meening niet en bewijst door
het doen voorlezen van beide regelingen, dat de door Gede
puteerde Staten gewenschte wijziging zelfs minder gunstig
is voor belanghebbenden.
De heer Steyaard zegt thans tot een beter inzicht te zijn
gekomen en stelt daarom voor de door Gedeputeerde Staten
erlangde regeling niet aan te nemen, daar het niet aangaat
om in oorlogstijd, wanneer alle levensbehoeften duurder
worden, het salaris der onderwijzers te verminderen.
Daar het voorstel van Burgemeester en Wethouders tegen
kanting ondervindt, brengt de Voorzitter het in stemming.
Met 11 tegen 2 stemmen wordt dit voorstel aangenomen.
De heeren Valkenburg, Jongeneelen, Van Dorst, Braat, A
Vos, Heerma van Voss, van Gastel, K. van Wely, J. Vos,
Raats en Voeten stemden voor en de heeren Steyaard en
Geerssen stemden tegen het voorstel.
De verordening luidt thans als volgt:
De Raad der gemeente Roosendaal en Nispen,
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders,
BESLUIT:
vast te stellen de navolgende verordening.
VERORDENING tot regeling van de wijze van uitbe
taling der jaarwedden van de onderwijzers aan de
openbare lagere scholen in de gemeente Roosen
daal en Nispen en tot regeling van de inhouding
dier jaarwedden bij verlof tot afwezigheid.
Artikel 1.
1. De uitbetaling der jaarwedden geschiedt maandelijks.
2. Bij ontslag wordt de jaarwedde uitbetaald tot en met
den dag, voorafgaande aan dien, waarop het ontslag ingaat.
3. Bij overlijden wordt de jaarwedde uitbetaald tot en
met den dag van overlijden.
Artikel 2.
1. Aan onderwijzers, aan wie op advies van den behan-
delenden of controleerenden geneesheer een verlof wegens
ziekte wordt toegestaan, wordt dit verlof met behoud van
het volle genot der jaarwedde voor niet langer verleend
dan twaalf achtereenvolgende maanden.
2. Blijkt bij het verstrijken van de twaalf maanden, in
het vorig lid bedoeld, uit een rapport van den geneesheer,
dat de onderwijzer nog niet in staat is zijn werkzaamheden
te hervatten, dan kan hem wederom, doch voor ten hoogste
zes maanden, verlof worden verleend. Echter wordt over
den tijd van dit verlof, aan den onderwijzer slechts twee
derde zijner jaarwedde uitbetaald.
3. Bij verdere ziekte ook na dien termijn wordt de jaar
wedde niet langer uitbetaald, tenzij onder goedkeuring van
Gedeputeerde Staten een andere regeling wordt getroffen.
4. Indien de onderwijzer binnen één maand, na her
vatting zijner werkzaamheden weder ziek wordt, kan deze
VERGADERING VAN 20 MAART 1920.
ziekte op grond eener geneeskundige verklaring voor de
toepassing van dit artikel als een voortzetting van de eerste
ziekte worden beschouwd.
Artikel 3.
1. Aan de gehuwde onderwijzeres, die haar bevalling
tegemoet ziet, wordt een verlof verleend, ingaande drie
maanden vóór het tijdstip, waarop de bevalling kan wor
den verwacht, en eindigende twee maanden na de bevalling.
2. Over den tijd van dit verlof wordt aan de onder
wijzeres slechts de helft harer jaarwedde uitbetaald.
3. Is de onderwijzeres twee maanden na de bevalling,
volgens het oordeel van den behandelenden of cdntroleeren-
den geneesheer nog niet in staat hare werkzaamheden aan
de school te hervatten, dan treden de gewone regelen van
verlof bij ziekte in.
Artikel 4.
1Onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, ge
nieten verlof, zoolang zij zich verplicht in werkelijken dienst
bevinden.
2. Zij genieten over den tijd van dit verlof:
1°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden
voor eerste oefening-verlengd verblijf in werkelijken dienst
als gevolg van opleiding tot een rang inbegrepen-of als be-
hoorende tot het zoogenaamd blijvend gedeelte, niets van
hun jaarwedde, die geheel wordt ingehouden;
2°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden
voor herhalingsoefeningen, de volle jaarwedde;
3°. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden
ten gevolge van een oproeping wegens buitengewone om
standigheden, de volle jaarwedde gedurende het eerste jaar,
met dien verstande, dat op de jaarwedde van hen, die den
rang van onderofficier of hooger geplaatsten in het leger
bekleeden, zooveel wordt gekort als hun militaire jaarwedde
beloopt; duurt de militaire dienst langer dan een jaar, dan
genieten zij na het eerste jaar 75 van hun jaarwedde,
zoo zij kostwinner zijn en 25 zoo zij geen kostwinner zijn,
alles onder korting, zooals hierboven is vermeld.
3. Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het
ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel ingehouden.
Wanneer deze straf verkregen is buiten verband met den
dienst, hierboven genoemd sub. 2, 1°., wordt voor kost
winners slechts 1/5 deel der jaarwedde ingehouden, onver
minderd de korting der jaarwedde, hierboven bedoeld sub.
2, 3 voor zoover hun die jaarwedde wordt uitgekeerd.
4. Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst
wegens ziekte wordt van de jaarwedde slechts ingehouden
het bedrag der militaire jaarwedde van hen, die dén rang
van onderofficier of hooger geplaatsten in het leger be
kleeden.
In de gevallen, in dit artikel omschreven, daalt het
bedrag dat van de jaarwedde wordt uitgekeerd, niet be
neden het bedrag van de door den onderwijzer verschuldigde
ïjchagen voor eigen en voor weduwen-en weezenpensioen.
6. Ten aanzien van hen, die geen kostwinners zijn, maar
aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot het onderhoud
van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de uit-
keering vaststellen op een hooger bedrag dan hierboven
voor met-kostwinners is bepaald, doch niet hooger dan het
bepaalde voor kostwinners.
Artikel 5.
1Onderwijzers, die zich hebben verbonden bij het reserve
kader, genieten eveneens verlof, zoolang zij zich ingevolge
hun verbintenis in werkelijken dienst bevinden.
2. Gedurende elke periode van werkelijken dienst geldt
ten aanzien van het genot hunner jaarwedde, hetgeen in
artikel 4 is bepaald voor het met die periode het meest over
eenkomende tijdperk.
Artikel 6.
i Wordt aan een onderwijzer buiten de gevallen, bedoeld
in de artikelen 2, 3, 4 en 5, een verlof verleend voor langer
dan dertig dagen, dan wordt hem over den tijd van dit
verlof slechts uitbetaald een bedrag, gelijkstaande met de
door hem verschuldigde bijdragen voor eigen en voor wedu
wen- en weezenpensioen, tenzij onder goedkeuring van Ge
deputeerde Staten eene andere regeling wordt getroffen.
Artikel 7.
Voor zoover de zin der bepalingen dit toelaat, worden in
deze verordening met onderwijzers eveneens onderwijzeres
sen bedoeld.
Artikel 8.
1. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn
getreden op 1 Januari 1919.
2. Op dat tijdstip worden alle verordeningen en beslui
ten betreffende de in deze verordening geregelde onder
werpen geacht te zijn vervallen.
3. Deze verordening zal vóór 1 Januari 1929 worden
herzien.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van den
Raad der gemeente Roosendaal en Nispen van den 20sten
Maart 1920.
De Secretaris, De Voorzitter,
A. A. RADEMAKERS. AUG. COENEN.
V. Request van de ambtenaren, beambten en werk
lieden, met verzoek tot aanneming van de door Burge
meester en Wethouders op 26 Januari j.1. voorgesteTde
salarisregeling.
De Secretaris geeft op verzoek van den Voorzitter voor
lezing van het request met memorie van toelichting en tevens
van een request van de afdeeling Roosendaal van den bond
„St. Paulus", dat een zelfde verzoek inhoudt.
De Voorzitter deelt mede, dat hij beide verzoeken aan
de orde zal stellen, tenzij door een der leden het voorstel
wordt gedaan om punt V van de agenda af te voeren.
Daar in beide verzoeken ongewijzigde aanneming van de
voorstellen van Burgemeester en Wethouders wordt ge
vraagd, zegt de Voorzitter namens Burgemeester en Wet
houders, dat deze van hun voorstellen niets terug nemen,
noch iets daaraan toevoegen, noch zullen gedoogen, dat daar
in wijzigingen worden aangebracht. Daarvoor heeft de vorige
vergadering gelegenheid bestaan, thans niet meer. Die voor
stellen zullen dan ook in eens in stemming worden gebracht.
De heer Steyaard zegt, dat de sociaal-democraten in de
vorige vergadering tegen de voorstellen hebben gestemd,
Vaststelling van de rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over het jaar 1919.
Besluit tot verkoop van gemeentegrond aan A. van Oers
Besluit tot wijziging der verordening, regelende de wijze van uitbetaling der jaarwedden van het onderwijzend personeel.
Wijziging der verordening, regelende de wijze van uitbetaling der jaarwedden van het onderwijzend personeel
Verzoek van het gemeentepersoneel om aanneming der voorsteden van Burgemeester en Wethouders tot salarisherziening.