VERGADERING VAN 17 DECEMBER 1919.
Behandeling der begrooting 1920 (opmerkingen rente tijdelijke geldleeningen,
uitvoering openbare werken).
aangifte hebben gedaan, (tegenover deze personen toch
kunnen de daarvoor geldende strafbepalingen in werking
worden gesteld), doch vrijwel uitsluitend om inkomsten te
kunnen treffen, welke aanvankelijk op grond van verschil
van meening niet bij de aangifte werden opgegeven.
Niettemin achtte men een oplossing te dezer zake wen-
schelijk, zij het dan ook langs een anderen weg dan door
de overige leden wordt aangegeven.
Nog wordt de aandacht gevestigd op het door de gemeente
Enschede gevolgde systeem, waarbij in het begin van eenig
dienstjaar een aanslag wordt opgelegd, gebaseerd op V3 ge
deelte van het inkomen, naar hetwelk men in een vorig jaar
was aangeslagen.
De Commissie geeft tenslotte in overweging Burgemeester
en Wethouders uit te noodigen de vraag te bestudeeren op
v/elke meest wenschelijke wijze het euvel van de te late
totstandkoming van het kohier van den hoofdelijken omslag
en de daarmede gepaard gaande hooge kasgeldleeningen,
zou kunnen worden bestreden.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders.
Met belangstelling namen wij kennis van de hier gegeven
beschouwingen omtrent het wegnemen van het euvel van
de te late totstandkoming van het kohier van den hoofde
lijken omslag en de daarmede gepaard gaande hooge kas
geldleeningen. Reeds langen tijd heeft deze aangelegenheid
ook onze aandacht.
Dat in deze nog geen voorstel werd gedaan, vindt enkel
zijn grond hierin, dat thans bij uitzondering een kohier dient
te worden opgemaakt voor een termijn van zestien maanden
en wel van 1 Januari 1919 tot 1 Mei 1920 en derhalve niet
te voorzien was met welk bedrag het over 1919 aan hoofde
lijken omslag te heffen bedrag voor de vier maanden van
1920 diende te worden vermeerderd. Intusschen zijn thans
zoovele gegevens van de Rijksinkomstenbelasting ingekomen,
dat tot het opmaken van het kohier kan worden overgegaan.
Overeenkomstig het rapport van de Commissie zullen wij
de hier gestelde vraag bestudeeren en den Raad in de ge
legenheid stellen daaromtrent eene beslissing te nemen, vóór
dat de eerste toepassing van de in deze te nemen maat
regelen zal dienen plaats te hebben. Die toepassing behoeft
thans evenwel niet te geschieden vóór Mei 1920; het
resultaat onzer overwegingen kan de Raad uiterlijk in de
maand Februari tegemoet zien.
De vergadering vereenigt zich zonder hoofdelijke stemming
met het door Burgemeester en Wethouders gegeven antwoord.
Hoofdstuk XVI.
Rapport der Commissie.
Bij de besprekingen omtrent dit Hoofdstuk werd in be
handeling genomen het voorstel der Commissie voor openbare
werken tot het doen uitvoeren van verschillende werken,
waarvoor de credieten op de begrooting van het komende
dienstjaar zullen komen te drukken.
Hoewel de Commissie zich niet ontveinst, dat het ge
meentelijk budget hierdoor in beteekenende mate bezwaard
wordt, heeft zij niet geaarzeld unaniem de voorstellen dier
Commissie te steunen.
Uit den toestand van al deze werken treedt voldoende de
noodzakelijkheid naar voren om de voorgestelde voorzie
ningen te treffen.
Ten aanzien van de beschoeiing en de oeververdediging
van den Oostelijken Havendijk geeft de Commissie in over
weging te doen nagaan of in plaats van de zeer kostbare
voorziening, welke een betonnen kaaimuur zou eischen,
(eene beschoeiing met palen en rijshout vond in de Com
missie geen steun) niet een oeververdediging ware aan te
brengen van breedflonsige grijpbalken en betonnen platen.
Het is der Commissie bekend, dat in 1916 werken van deze
constructie zijn ingevoerd van zeer solied gehalte en voor
een kostprijs van 40.— per strekkenden meter. Rekening
houdende met de nadien ingetreden prijsverhoogingen komt
het ons voor, dat een soortgelijke beschoeiing belangrijke
kosten aan de gemeente zou kunnen besparen.
Aan het einde van dit Hoofdstuk wenscht de Commissie
nogmaals met aandrang bespoediging van de gevoteerde
stratenverbetering bij het College van Burgemeester en Wet
houders aan te bevelen.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders.
Ingevolge de door de Commissie van Openbare Werken
gedane en door de begrootingscommissie gesteunde voor
stellen, die door ons worden overgenomen, stellen wij thans
voor op de begrooting onder Hoofdstuk XVI der uitgaven
een bedrag uit te trekken van 1O5U00.—te vinden uit
een eveneens op de begrooting onder Hoofdstuk VII der
ontvangsten te brengen post voor opbrengst van geldleeningen
tot gelijk bedrag.
Met betrekking tot de beschoeiing en oeververdediging
van den Oostelijken Havendijk zal door ons het door de
Commissie gevraagde onderzoek worden ingesteld en aan
de hand van de daardoor verkregen gegevens nader aan de
beslissing van den Raad worden overgelaten, of en zoo ja,
welke voorziening in deze zal getroffen worden.
De met aandrang gedane aanbeveling, welke wij hier
aantreffen, zal voor ons een prikkel zijn om met nog meer
voortvarendheid aan de gevoteerde verbetering van straten
voort te werken.
Zonder hoofdelijke stemming neemt de vergadering het
voorstel van Burgemeester en Wethouders en vereenigt zij
zich met hun verder antwoord.
De Voorzitter: Hiermede zijn de Uitgaven voorloopig ge
arresteerd. Verlangt nog een der leden een voorstel te doen
betreffende de uitgaven op de begrooting voorkomende?
Dat voorstel moet worden ondersteund door drie of vier
leden buiten de voorstellers.
De heer Steyaard Ik zal eens even zien, ik heb er eenige
genoteerd.
Op de eerste plaats wilde ik nog iets opmerken over
Hoofdstuk II, dat ik hier heb gelezen onder het verslag van
den toestand der gemeente Roosendaal en Nispen over het
dienstjaar 1918. Daar staat op de eerste plaats een uitvoerig
en beredeneerd verslag van den toestand over het jaar 1918.
Ik heb enkele pagina's hierover nagekeken, maar ik zie wel
leege kolommen, maar ingevulde kolommen zie ik haast
niet. Wanneer wij kijken op pagina 30 „kerkelijke zaken"
dan wordt daar niets verteld van eene subsidie van ƒ400.—,
die gedurende 10 jaar wordt gegeven aan eene kerk. Op
VERGADERING VAN 17 DECEMBER 1919.
Behandeling der gemeentebegrooting 1920.
pagina 31 „scholen lager onderwijs" zien wij niets anders
staan dan, scholen lager onderwijs twee, Mulo een, en lager
onderwijs een
De Voorzitter: Mag ik den heer Steyaard opmerken, dat
wij niet met het gemeenteverslag bezig zijn, maar met de
behandeling der gemeentebegrooting. Heeft U een voorstel
te doen? Wij zitten hier niet ten pleiziere van één lid!
Welken post wenscht U te wijzigen, of welken post wenscht
U op de begroottng te brengen? Wij houden nu geen be
schouwingen over het gemeenteverslag. U moet niet denken,
dat U alleen aan het woord is in deze vergadering. Ik vraag
nog eens, heeft U een voorstel te doen? Doet U een cate
gorisch voorstel?
De heer Steyaard: Dat zal ik na de vaststelling zien. Ik
dacht, dat het gold het algemeen bestuur der gemeente.
De Voorzitter: U zit zelf in de Commissie, hadt Uwe
voorstellen daar ter sprake gebracht, dan hadden ze waarachtig
van zelfs ter tafel gekomen.
De heer SteyaardDe voorstellen, die gedaan werden
door een lid, werden niet door de Commissie in haar rapport
opgenomen.
De Voorzitter: Wanneer dat een compromis is geweest,
behoeft U niet te probeeren ze nu nog op de begrooting te
brengen.
Ik zit in de vergadering van de Provinciale Staten in de
Commissie belast met de herziening der salarissen van alle
in dienst der provincie zijnde ambtenaren enz. Wij hebben
ook een compromis getroffen, over dat voorstel daar praten
wij morgen niet meer. Wij zijn zelfs gebonden aan onze
stem in de Commissie, dat is usance in alles. Wanneer men
eene Commissie benoemd heeft, moet de meerderheid der
Commissie met een voorstel komen. Mij hindert het ook wel,
dat ik morgen niet vrij ben om mijne stem te kunnen uit
brengen, maar niettemin ben ik gebonden door het rapport,
waar ook ik mijne handteekening onder gezet heb.
Ik was al heel verwonderd van U nog een voorstel te
krijgen. Wanneer U nog een voorstel heeft te doen, kan ik
U dat niet beletten, maar ik verzoek U dan ook categorisch
een voorstel te doen. Wij behoeven hier niet langer bij elkaar
te zitten dan strikt noodzakelijk is!
De heer SteyaardIk had van de Commissie meer mede
werking verwacht. Wij hebben meeningsverschillen gehad,
daarom spijt het mij ook wel, dat ik mij met de besluiten
van die Commissie vereenigd heb. Wij hebben n.1. in de
Commissie haast niet gesproken over de loonen van het
gemeentepersoneel.
De VoorzitterDat komt nu niet te pas. Heeft U een
voorstel te doen tot wijziging van een post, die op de be
grooting van Uitgaven voorkomt?
De heer Steyaard Ja.
De Voorzitter: Noemt U dat dan; eerst moet ik het
voorstel kennen, dan zal ik verder gaan.
De heer SteyaardIk mag toch eerst wel eens vragen
op welken post het staat. Ik zie hier: kosten van het ophalen
van asch en vuilnis 12400.—, dag- en weekgelden van
werklieden, voor zoover die niet tot andere posten van dit
hoofdstuk zijn te brengen 3000.Nu is het mijne be
doeling te vragen: onder welken post staan nu de loonen
van het personeel, dat in dienst is van gemeentewerken. Is
dat nu post tien of elf?
De Voorzitter: Daar heb ik op't oogenblik geen antwoord
op te geven. U heeft alleen een voorstel te doen. U staat
in alle opzichten met ieder lid van den Raad gelijk!
De heer SteyaardNu, dan stel ik voor om het loon van
al het personeel, in dienst bij gemeentewerken, te verhoogen
met een bedrag van 2.50 per week.
De Voorzitter: Op welken post van de begrooting wenscht
U dat te doen komen?
De heer Steyaard: Ik vraag juist, is het post 10 of 11?
Dat weet ik niet.
De Voorzitter: U doet een voorstel tot wijziging van een
post en wij zijn geheel oor om te weten, waarin dat be
staan zal!
De heer SteyaardJa, maar ik moet weten, waar dat onder
te zetten.
De Voorzitter: Wanneer U het niet weet, behoef ik het
toch niet te zeggen, niet waar!
De heer SteyaardIk dacht van wel.
De VoorzitterUwe bedoeling is om alle werklieden in
dienst van gemeentewerken 2.50 per week meer te geven.
Kunt U dan ook opgeven met welk bedrag de begrooting
daardoor zal verhoogd worden?
Kunt U dat niet opgeven?
De heer SteyaardNeen.
De VoorzitterDan kan ik mij daar niet verder mede
doende houden, afgeloopen!
De heer SteyaardIk heb nog meer voorstellen te doen.
Ik heb aan Hoofdstuk XIII, artikel 19 een nieuw voorstel toe
te voegen en wel het voorstel om alle inwoners van Roo
sendaal, die in de belasting zijn aangeslagen voor een in
komen lager dan 1500.—. op ieder mud brandstoffen
1.— toeslag te verleenen.
De VoorzitterMag ik dan weten welke som U daarvoor
op de begrooting wenscht te brengen
De heer SteyaardDat kan een memoriepost worden.
Burgemeester en Wethouders kunnen zelf nagaan hoeveel
personen er zijn, die daarvoor in aanmerking komen. Wij
kunnen daar op 't oogenblik niet op ingaan, wij kunnen niet
beoordeelen hoeveel menschen minder dan 1500.ver
dienen.
De Voorzitter: Dan had U zelf het kohier kunnen nazien
en zeggen, er zijn zooveel menschen, die minder dan 1500.-—
verdienen. Ik draai het om. U moet ons geen werk ver
schaffen
De heer Steyaard doet het voorstel om een toeslag te geven
van 1.— op iedere H.L. brandstof voor ieder, die minder
dan 1500.inkomen heeft. Aangezien de aanslag over
1920 nog moet geschieden, dienen wij dus heel het volgende
jaar daarmede te wachten
De heer Steyaard: Dat kunt U doen naar het kohier
van 1919.
De Voorzitter: U heeft de begrooting van 1920 in be
handeling; U moet dus ook met den aanslag van 1920
rekening houden en met geen anderen, dat is toch logisch
zou ik zeggen.
De heer SteyaardDe Raad kan zich toch ook uitspreken,
dat hij het doet naar het kohier van 1919.
De Voorzitter: Dan moet hij ook op 1919 betalen. De
uitgaven over 1919 komen niet op de begrooting van 1920.