VERGADERING VAN 17 DECEMBER 1919.
Vaststelling van de begrooting 1920. (Besluit tot het doen verstrekken van voeding en kleeding aan
schoolgaande kinderen. Subsidie aan „de Vlijt". Verhooging der verplegingskosten in „Charitas".
van bestuur; ze mag derhalve alleen ten doel hebben be
vordering van het schoolbezoek, terwijl verder te voldoen
is aan de bepalingen van genoemden maatregel, dat kinderen
die openbare en kinderen die bijzondere scholen bezoeken,
op gelijken voet worden behandeld. Het komt ons voor,
dat, voor wat de kinderen der openbare scholen betreft,
verstrekking voor de hand ligt door liefdadige inrichtingen
in de gemeente, die zich het verstrekken van voeding en
kleeding der kinderen ter bevordering van het schoolbezoek
wenschen ten doel te stellen, en voor wat de kinderen der
bijzondere scholen betreft door de schoolbesturen. Eerst
wanneer particulier initiatief niet zou aanwezig blijken zou
aan verstrekking, rechtstreeks van gemeentewege, mogen
worden gedacht.
Met het oog op de in deze te treffen voorziening stellen
wij voor den post op artikel 1 der onvoorziene uitgaven
met een bedrag van 3500.— te verhoogen, teneinde deze
na toepassing van de bepalingen van bedoelden algemeenen
maatregel van bestuur, onder de voorgeschreven afzonder
lijke goedkeuring van Gedeputeerde Staten, op de hierbe-
doelde posten over te schrijven. Inmiddels zullen wij de
hoofden van scholen en de schoolbesturen uitnoodigen het
in meergenoemden algemeenen maatregel van bestuur bedoeld
verslag uit te brengen aangaande de behoefte, die voor
kinderen van hunne school bestaat om voeding en kleeding
te ontvangen.
De Voorzitter: Kunnen de leden zich met het antwoord
van Burgemeester en Wethouders vereenigen?
De heer Steyaardlk heb in de memorie van antwoord
gezien, dat Burgemeester en Wethouders meenen, dat het
voor de hand ligt, dat verstrekking van voeding en kleeding
aan de kinderen der openbare scholen behoort te geschieden
door liefdadige instellingen in de gemeente, die zich het
verstrekken van voeding en kleeding der kinderen ter be
vordering van het schoolbezoek wenschen ten doel te stellen,
en aan de kinderen der bijzondere scholen door de school
besturen. Eerst wanneer particulier initiatief niet zou aan
wezig blijken, zou aan verstrekking, rechtstreeks van
gemeentewege, mogen worden gedacht.
Ik begrijp dat voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet, om voor de bijzondere scholen de verstrekking van
klceding en voeding op te dragen aan de schoolbesturen
en voor de openbare scholen aan de liefdadige instellingen.
Waarom niet voor de openbare scholen opgedragen aan de
schoolbesturen, dat kan toch evengoed als voor de bijzondere
scholen gebeuren. Dat is mij heelemaal vreemd. Ik hoop
dan ook, dat Burgemeester en Wethouders van inzicht
zullen veranderen, en dat zij ook, voor wat betreft de
openbare scholen, de verstrekking zullen doen geschieden
door de schoolbesturen.
De Voorzitter: Ik kan U alleen aanraden, om de des
betreffende algemeene maatregelen van bestuur in de Leer
plichtwet na te lezen; dan zult U daar het antwoord van
Burgemeester en Wethouders letterlijk vinden.
Wij kunnen niet anders handelen; daar staat het in.
Kunnen de leden zich met het antwoord van Burgemeester
en Wethouders vereenigen? Dan is het aangenomen.
Hoofdstuk VIII, Afdeeling III, artikel 8 b.
Rapport der Commissie.
Op de door het Bestuur van de harmonie „Vlijt en Vol
harding" in haar request ontvouwde motieven komt het
ook der Commissie voor, dat financieele steun van gemeente
wege dringend noodzakelijk is geworden. De middenweg
welken Burgemeester en Wethouders blijkens hun voorstel
hierin wenschen te bewandelen, wil ons met het oog op
verzwaring in het algemeen van het gemeentelijk budget als
de meest aanbevelenswaardige voorkomen, weshalve de
Commissie zich met het door het College voorgestelde
bedrag kan vereenigen.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders.
Met genoegen lezen wij, dat de Commissie zich met het
voorstel tot toekenning dezer subsidie heeft vereenigd.
De heer K. van WelyMijnheer de Voorzitter! Ik weet
niet, of het hier te pas komt, maar ik zou U willen vragen,
om welke redenen Burgemeester en Wethouders de subsidie
van de Unie hebben ingetrokken.
De VoorzitterEr is nog een adres van de Unie inge
komen; dat zal ik behandelen na afloop van de behandeling
van het rapport der Commissie.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
rapport der commissie besloten.
Hoofdstuk IX, artikel 6 a.
Rapport der Commissie.
Bij de behandeling van het aan het Burgerlijk Armbestuur
te verleenen subsidie, werden tevens de tarieven onder de
oogen gezien, tegen welke verpleging in het gesticht „Cha
ritas" plaats heeft van ouden van dagen, van zieken en van
kinderen. De Commissie is van oordeel, dat herziening dezer
bedragen, thans respectievelijk bedragende 1.—, ƒ0.50 en
0.50, op den voet, waarop deze door het Bestuur van het
gesticht gevraagd wordt alleszins te billijken is. De Commissie
stelt dan ook voor de in het verzoek genoemde bedragen,
onderscheidenlijk 1.50, 0.60 en 0.75 toe te staan.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders.
De meerdere uitgaven, die ingevolge het door de Com
missie gedane voorstel zullen moeten gedaan worden, werden
door ons bereids geraamd bij den post voor de aan het
Burgerlijk Armbestuur te verleenen subsidie.
Het antwoord van Burgemeester en Wethouders wordt
zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Hoofdstuk XIV, artikel 10. Subsidie R.K. Gildenbond.
Rapport der Commissie.
Bij de behandeling van dezen post werd tegelijk met het
verzoek van den R.K. Gildenbond, het request om subsidie
van den Roosendaalschen Bestuurderbond behandeld.
Een der leden verklaarde zich principieel tegen het ver
leenen van subsidie aan deze vereenigingen, en zou daarom
beide verzoeken willen verworpen zien. Indien evenwel dit
principe niet is door te voeren, zou hij geen onderscheid
tusschen beide vereenigingen willen maken.
Wordt een dezer vereenigingen gesubsidieerd, dan ook
de andere; immers de leden van beide vereenigingen zijn
financieel even weinig draagkrachtig.
11
VERGADERING VAN 17 DECEMBER 1919.
Vaststelling van de begrooting 1920. (Subsidie Gildenbond en Bestuurdersbond.)
Een ander lid zou het gevraagde subsidie slechts willen
toegekend zien aan den R.K. Gildenbond. Hij is tegen
subsidieering van den Roosendaalschen Bestuurdersbond,
wijl deze bond geheel homogeen is met de S.D.A.P. en
waar de S.D.A.P. in de veelbewogen Novemberdagen van
1918 aan den kant stond van hen, die omverwerping van
het wettig staatsgezag beoogden, zal dit lid nimmer zijn
stem kunnen geven om deze vereeniging van overheidswege
steun te verleenen.
Op anderen grond dan den reeds weergegevenen, oor
deelden eenige der overige leden, dat het verzoek van den
R.K. Gildenbond om subsidie, diende te worden verworpen.
In den loop van dit jaar n.1. is door toedoen van den
R.K. Gildenbond eene verbruikscoöperatie in het leven ge
roepen, welke vooral aan den kleineren middenstander
ontegenzeggelijk veel nadeel berokkent. Het zou nu tot
eene groote onbillijkheid leiden, indien ten overvloede nog
in de hand werd gewerkt, dat de belastingpenningen van
deze benadeelde middenstanders mede werden aangewend
om eene vereeniging te steunen, welke hunne nering be
duidende schade toebrengt. Hiertegen werd aangevoerd, dat
het te verleenen subsidie niet voor de instandhouding van
de exploitatie van de coöperatie wordt aangewend.
Anderen waren echter van meening, dat, al mogen de
R.K. Gildenbond en de verbruikscoöperatie administratief
afzonderlijk beheerde instellingen zijn, eventueel te maken
winst uit de verbruikscoöperatie ongetwijfeld tot steun en
instandhouding van den bond zouden worden aangewend,
indien dit te eeniger tijd voor het voortbestaan van den
R.K. Gildenbond noodig mocht blijken.
Het voorstel van de verste strekking om de beide ver
zoeken in te willigen verkreeg geen meerderheid, zoodat
als gevolg hiervan de Commissie het voorstel doet beide
subsidie-aanvragen te verwerpen en mitsdien voorstelt den
op artikel 10 van Hoofdstuk XIV geraamden post te doen
vervallen.
Antwoord van Burgemeester en Wethouders.
Het voorstel van de Commissie om den op dit artikel
voorkomenden post te doen vervallen, laten wij aan de be
slissing van den Raad over.
De Voorzitter: Volgens het antwoord van Burgemeester
en Wethouders U bekend, laten wij de beslissing op het
voorstel van de Commissie aan den Raad over. Mij dunkt,
dat uit hef rapport voldoende de stroomingen welke in den
Raad zijn, blijken; ik zal derhalve het voorstel van de
Commissie in stemming brengen.
De heer Valkenburg: Mijnheer de Voorzitter! Mag ik naar
aanleiding van dit punt misschien nog een nadere toe
lichting doen voor het in stemming wordt gebracht.
De VoorzitterU was toch lid van de Commissie.
De heer Valkenburg: Ja, maar ik heb in de Commissie
eene afwijkende meening te kennen gegeven.
Als bestuurslid van den R.K. Gildenbond, kan ik mede-
deelen, dat de weinig tegemoetkomende houding, die door
de begrootingscommissie is aangenomen tegenover deze
subsidie-aanvraag, de Gildenbonders in hooge mate pijnlijk
heeft aangedaan. En terecht! Waar subsidies voor muziek
korpsen, festiviteiten e.d. zonder slag of stoot werden aan
genomen, bevreemdt het werkelijk tegenstand te ontmoeten
ten opzichte der steunverleening aan eene werklieden-orga
nisatie, die met hare 1400 leden geheel Roosendaal omvat
en toch zeker veel meer sociaal goed verricht. De Gilden
bonders hopen echter nog, dat de Raad in deze zitting, het
advies der commissie zal negeeren en hun den gevraagden,
noodzakelijken, steun niet zal weigeren. Uit de stukken zal
U zijn gebleken, welk motief in hoofdzaak de commissie
tot hare afwijzende houding heeft geleid. Ih wil trachten
dat motief naar best vermogen te ontzenuwen en tevens
eenige gronden aan te geven, waarom de R.K. Gildenbond
naar mijne bescheidene meening Uwe sympathie ten volle
verdient.
Mijnheer de Voorzitter,
Men werpt ons voor de voeten, dat wij de subsidie
zouden kunnen aanwenden tot instandhouding der arbeiders
coöperatie „Opwaarts" en het toch niet aangaat de belasting
penningen van den middenstand te laten gebruiken ten bate
eener instelling, die het bestaan van dien stand bedreigt.
Ik wil daarop dit antwoorden:
1°. de coöperatie is een afzonderlijk rechtspersoon, zonder
financieel verband met den R.K. Gildenbond. Ze kost den
Gildenbond absoluut niets, integendeel, in de toekomst zal
ze misschien zooveel voordeel afwerpen, dat wij door hare
subsidie die der gemeente zullen kunnen missen;
2e. waarschijnlijk zou ze niet tot stand zijn gekomen,
indien de proletariërs van Roosendaal meer tegemoetkoming
hadden ondervonden van de zijde, waarvan zij te vergeefsch
hulp hebben verwacht. M.a.w. de toomelooze winsthonger
der winkeliers heeft hen tot oprichting gedwongen;
3°. dat zij de coöperatie het bestaan van den
middenstand min of meer in gevaar zou brengen is wel wat
sterk gekruid. Ze heeft nog lang geen 200 afnemers. Met
een variant op het bekende liedje', „aan een boom zóó vol
beladen, mist men 4, 5 pruimpjes niet", durf ik beweren,
dat de coöperatie, ingeschakeld tusschen de 150 winkels
van ons dierbaar Roosendaal, als concurrente, nauwelijks
wordt opgemerkt;
4°. ware de zienswijze der begrootingscommissie juist
wat ik ontken dan nog zou haar standpunt „klein"
zijn, als we zien, dat op de begrooting van- het Ministerie
van Arbeid een flinke subsidiepost voorkomt ten name van den
nationalen bond van arbeiders-coöperaties „de Handelskamer"
te Rotterdam. Die Minister geeft blijk van een hoogeren
kijk op de maatschappij, waar de strijd om het bestaan
onvermijdelijk wrijvingen doet ontstaan. Hij blijkt wars van
de kortzichtige vrees om deze of gene, vaak overmatige
winst te beperken, als het algemeen belang er mee gebaat is.
5°. Een vraag! Waarom maakten de heeren geen bezwaar
tegen de subsidie voor de Hanze. Deze vereeniging kan die
gelden toch ook wel gebruiken ten bate harer vele coöpe
ratieve instellingen, maar zóó doende ten nadeele van de
grossiers en den groothandel? Is dat consequentie? Doch
genoeg! Ik meen reeds voldoende te hebben aangetoond,
dat het argument om terzake der coöperatie, de subsidie
aan den Gildenbond te ontzeggen, niet opgaat!
Mijnheer de Voorzitter! Nu rest mij nog te bewijzen, dat
de Gildenbond is eene instelling van zoodanig maatschap
pelijk nut, dat hij werkelijk recht heeft op gemeentesteun.
En dan wil ik allereerst er op wijzen, dat zijne statuten
voorschrijven: het bevorderen van godsdienstige, zedelijke
en maatschappelijke ontwikkeling, vooral godsdienstige ont-