VERGADERING VAN 30 MEI 1919.
wij willen eerst verbeteren oi liever verfraaien, hetgeen
reeds goed is. Wanneer men de voorstellen, die hier worden
voorgedragen, beziet, zou men oordeelen, dat het met den
toestand van onze hoofdstraten allerellendigst gesteld is, dat
de hoofdstraten in het geheel niet deugen. Ik voor mij, Mijne
Heeren vind, dat het nu juist zoo erg niet is. Wanneer de
Kade, Molenstraat en Markt eerst opnieuw worden bestraat,
geschiedt dit ten koste van de straten, waar nog geen vei-
harding is aangelegd; dan zullen wij weer den ouden weg op
gaan, en zal het materiaal, wat voor de hoofdstraten niet
meer deugt, voor de overige straten worden gebruikt. Wan
neer vroeger het materiaal voor Roosendaal niet goed meer
werd geacht, werd het voor Nispen bestemd. Daar heb ik
mij van meet af aan tegen verzet, wel niet altijd met succes.
Juist daarom kan ik met deze voorstellen niet instemmen. Ik
beschouw, dat de 200.000 gulden gevoteerd zijn om in oe
eerste plaats in orde te brengen die wegen, die zulks het
meest noodig hebben, daar waar geen bestrating is of waar
altijd onvoldoende bestrating geweest is. Ik heb in de vorige
vergadering ook gezegd, en dat is in een Raadsbesluit vast
gelegd, dat allereerst door de bezitters van eigen straten
afstand van grond moet worden gedaan en dat zij aan Bur
gemeester en Wethouders en aan den Raad voorstellen had
den te doen tot afstand van grond, en dat het geheel op hun
weg lag in de kosten van bestrating bij te dragen.
Eene strooming in het Dagelijksch Bestuur redeneert al
dus: bijdrage in de kosten van verharding is niet noodig, al
leen afstand doen van den grond. Door invoering eener straat
belasting dient rente en aflossing te worden gevonden. Wan
neer de meerderheid in den Raad met die strooming zou
meegaan, verkrijgt U, dat niet de eigenaars van particuliere
straten, die het bouwgeld in hun zak kregen, doch degenen,
die aan die straat gebouwd hebben, de straatbelasting zullen
hebben te dragen. En dat nog niet alleen, maar de ondervin
ding heeft ook doen zien, dat, wanneer de gemeente de be
hulpzame hand biedt en die behulpzame hand wordt aanvaard
in den geest, waarin de gemeente ze wenscht te geven, de
verbetering wordt gebezigd om de bewoners van huizen aan
die straten gelegen eene hoogere huur te doen betalen. Wan
neer er nog bouwterrein ligt, zal, vrees ik, menig eigenaar
van particuliere straten oordeelen: ziezoo, de gemeente heeft
de straat prachtig in orde gemaakt, nu vraag ik niet meer
den vroegeren prijs voor den grond, nu kan er wel tien, twin
tig, dertig, veertig, ja vijftig procent bij. Dat za lvan onze
vrijgevigheid het gevolg wezen, en daarmede dient rekening
ie worden gehouden. Het heeft mij dan ook getroffen, dat
niet één eigenaar, of een lid eener bouwvereeniging bij Bur
gemeester en Wethouders is gekomen met de 'vraag, wat
hebben wij te doen om te verkrijgen, dat de straten, die dooi
ons zijn aangelegd en verbetering behoeven, aan de ge
meente worden overgedragen en welke verplichtingen hebben
wij hiertoe op ons te nemen. Het schijnt wel, of wij de eigena
ren hebben achterna te loopen. Ik geloof niet, dat dit op den
weg van het Gemeentebestuur ligt.
Wanneer wij1 beginnen met onze eigen straten eerst eene
beurt te geven, dan geloof ik, dat wij meer dan genoeg zullen
hebben om f 100.000.nuttig te besteden.
Ik heb U nu de bestaande stroomingen omtrent de van
Publieke Werken uitgaande voorstellen doen kennen. Ik heb
deze voorstellen aldus van Publieke Werken ontvangen en
moet die in den Raad brengen, want Publieke Werken dient
zelfstandig op te treden. Deze afdeeling dient mij de voorstel-
len te geven en dan moet ik deze voorbrengen in de openbare
vergadering. De dienst van Publieke Werken heeft gemeend,
dat deze straten de voorkeur verdienen, dus ik ga volgens
dit staatje te werk. Openbare Werken heeft ons gezegd, in
die richting heeft U te werken. Dit dienen ook de andere
hoofdambtenaren te doen; daaromtrent heb ik al meerdere
malen mijne meening doen kennen, en ik hoop, dat iedere
hoofdambtenaar bij eiken tak van dienst, waartoe ik zeker
het onderwijs ook reken, zich dien wenk zal weten ten nutte
te maken.
De Secretaris geeft alsnu nader voorlezing van het ont
werp tot verbetering van de Molenstraat.
De Voorzitter: Mijne Heeren! Wat mij betreft, zou ik voor
de Molenstraat geene uitgaven doen, tenzij de eigenaars van
particuliere stoepen de welwillendheid zouden bezitten, eerst,
hunne stoepen aan de gemeente kosteloos af te staan. Het
gaat toch niet aan, dat de gemeente lapwerk moet uitvoeren
ten gerieve van eenige eigenaren van stoepen, die deze
wenschen te behouden ten koste van het algemeen belang.
De trottoirs kunnen wel hier en daar worden verbeterd, maar
om de verbeteringen behoorlijk te doen geschieden is de me
dewerking van die eigenaars noodig. Het schijnt, dat sommi
gen bezit van eigen stoepen met alle mogelijke middelen wil
len behouden, beschermen en ook bemachtigen. Daar worden
bij herbouw of vernieuwing schuttingen om gezet, palen om
geslagen om toch maar te zorgen, dat de gemeente er geen
vat op krijgt. Wanneer men dergelijke eigenaren van stoepen
aantreft, die louter aan eigenbelang denken, zou ik oordeelen,
wij denken evenmin aan U als gij aan ons. Het algemeen bei-
lang vordert, dat eigen stoepen worden verwijderd. Is men
in deze de gemeente ter wille, dan zou ik er voor zijn ook
hen te helpen. Er zijn stoepen, die enorm massief zijn en die
blijkbaar van den welstand der eigenaars moeten getuigen; ik
zou die menschen willen toeroepen Mijne Heeren begin eerst,
eens die forteressen op te ruimen. Ik voor mij stel mij op dit
standpunt: wij moeten geen nieuwe trottoirs aanleggen, tenzij
de eigen stoepen worden afgestaan, zoodat de aanleg der
trottoirs behoorlijk kan geschieden. Nu zal men mij wellicht
opwerpen, dat het in andere gemeenten ook zoo is; daar kan
ik dan alleen op antwoorden, dat zulks geen gezonde
toestand is. Het hebben van eigen stoepen is niieit meer van
dezen tijd. Ik ken in de Molenstraat eigen stoepen, die beslist
op gemeentegrond zijn aangelegd; ook ke ik een eigenaar,
die bereid is zijn mooien stoep op eerste aanmaning van de
gemeente direct op te ruimen. Ik hoop, dat dit prachtig voor
beeld door alle overigen moge gevolgd worden. Ik denk, dat
die stoep ruim honderd meter lang is.
De heer De Bruyn: Mijnheer de Voorzitter! Ik vind het
idéé van U heel mooi en ik wenschte, dat het verwezenlijkt
was, maar ik vind het voor de eigenaars van die stoepen toch
nog al bezwaarlijk. Het niet voldoende om een hardsteenen
stoep op te ruimen, want dan komt er van onderen een stuk
muur bloot, waar geen hardsteen zilt, en dan zouden de men
schen genoodzaakt zijn daar een geheel nieuw stuk tegen te
zetten. Ik denk, dat de meesten daar hartelijk voor zullen
bedarken, want dat is nog al heel wat gevraagd. Wanneer
het voldoende is die stoepen weg tei nemen, kan ik mij niet
voorstellen, dat er veel menschen zouden gevonden worden,
die hunne medewerking niet zouden verleenen. Thans geloof
ik niet, dat de gemeente er veel succes mede zal hebben,
want dit lijkt mij een te groot bezwaar.
De Voorzitter: Dat bezwaar is te ondervangen. Ik zou
VERGADERING VAN 30 MEI 1919.
den heer De Bruyn kunnen verwijzen naar hetgeen de ge
meente heeft gedaan op de Kade. Daar hebben wij ook een
trottoir gelegd van cementen tegels. De gemeente heeft toen
elke beschadiging en verandering, die noodig bleek, voor
hare rekening genomen. Alle eigenaars zijn zoo welwillend
geweest om hetgeen Burgemeester en Wethouders verzoch
ten, toe te staan, en de gemeente heeft die werken voor hare
rekening genomen en zelf doen uitvoeren. Wanneer nu eige
naars van particuliere stoepen in de Molenstraat zoo welwil
lend zouden zijn om die stoepen af te staan, dan ligt het voor
de hand, dat de gemeente geen bezwaar zal hebben tot het
aanbrengen van hardsteenen plinten enz. Ik voor mij zou
daar tenminste heelemaal geen bezwaar in zien.
De heer De Bruyn: Dat zou niet medevallen. Rondt het
bedrag hiervoor dan maar af op 30.000 gulden.
De Voorzitter: De kosten van aanleg vallen ook niet mee!
Wanneer de nieuw te maken trottoir in de Molenstraat voor
het publiek verkeer geheel vrij zou komen, zou ik er alles
voor over hebben. Ik geloof, dat U het een beetje te be
zwarend inziet. Ik ken daar niet zooveel hardsteenen stoe
pen, waaraan ik voor aankoop f 10.000.zou hebben kun
nen besteden.
De heer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter mij dunkt,
dat men het algemeen belang daarmede dupeert. Wanneer
er nu een vijfentwintig burgers zijn, die zulks niet willen
doen, moet men daarmede het algemeen belang dan dupee-
ren? Wij zitten hier toch om de menschen een behoorlijke
passage te geven; al worden die klinkers maar eens omge
draaid. Het behoeft nog niet te zijn, als aan de Kade, waar
niemand komt. Als de klinkers maar eens omgekeerd worden,
dat men fatsoenlijk gaan kan. Voorbij da pastorie tot aan de
Hooge Brug toe is het niet mogelijk behoorlijk door te gaan.
De klinkers voor de Pastorie zijn een paar jaar geleden om
gekeerd, en aan de Kade ligt het wel beter, maar er is maar
één Kaaike ook. Dat scheelt direct. U zegt, dat U er persé
niets aan doet.
De Voorzitter: Ik heb alleen doen uitkomen, dat ik dit
voor mij persoonlijk zou wenschen. Wanneer in de Molen
straat nieuwe trottoirs moeten worden aangebracht, moet
de Raad dat zelf beslissen. Ik voor mij geef er de voorkeur
aan eerst andere inwoners te helpen, voor ik aan de Molen
straat zou laten beginnen.
De heer De Bruyn: Mijnheer de Voorzitter! Is de wijze
van behandeling, zooals wij die nu willen volgen, eigenlijk
wel gewenscht? Is het niet beter, dat de Raad zich eersi
uitspreke, wat hij eerst wil verbeteren. Ik ben van Uw ge
voelen, om eerst daar verbetering te maken, waar nog niets
is, om eerst de straten te verbeteren, die in het slechte jaar
getijde gewoon niet begaanbaar zijn, en het andere werk,
wat nog wachten kan, te laten wachten.
De heer Voeten: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de straten
laten afwerken, waaromtrent een drietal jaren reeds eene
beslissing genomen is. De weg, dile aansluiting heeft op den
Brembosch en den Wouwschen weg.
De Voorzitter: Die hebben met deze voorstellen niets uit te
staan. Die kunnen gemaakt worden.
De hieer G. Konings: Mijnheer de Voorzitter! Ik deel vol
komen het gevoelen van den heer De Bruyn om op de eerste
plaats die straten te gedenken en van bestrating te voorzien,
die iieder jaar als het ware, in een modderpoel herschapen
worden, vooral in het natte seizoen. Dat neemt niet weg, dat
ik het beslist noodzakelijk acht, dat de bestrating der Molen
straat, hoe dan ook, beslist en goed vernieuwd wordt. De
heer E. van Wely heeft te kennen gegeven, dat de Molen
straat met goed fatsoen niet te begaan is en dat is ook zoo.
De Molenstraat is een der drukste straten van de stad en
wanneer de toestand ergens treurig is, dan is het in de
Molenstraat. Nu vind ik Uw voorstel
De Voorzitter: Dat is geen voorstel van mij, maar van
Openbare Werken.
De heer G. Konings: Nu dan vind ik het voorstel van
Openbare Werken, om, wanneer daar nieuwe trottoirs aan
gelegd worden, die aan te leggen in cementen tegels buiten
gewoon mooi en Uw voorstel om bij die gelegenheid te ver
krijgen, dat de particuliere stoepen zullen moeten verwijderd
worden, vind ik magnifiek en ik voel daar heel veel voor, maar
wanneer daarop het plan zou schipbreuk lijden en dit tenge
volge zou hebben, dat de Molenstraat niiet in goeden staat
werd gebracht, dan gevoel ik daar niet veel voor. Daar is op
't oogenblik moeilijk in te beslissen; met de eigenaars is nog
hoegenaamd geen voeling gehouden en wij kunnen daar niet
over besluiten, of die ingezetenen bereid zullen zijn hunne
stoepen weg te nemen, ja dan neen. En nu is de groote vraag,
moet daar onze beslissing van af hangen? Kunnen de men
schen daartoe verplicht worden? Ik meen van niet.
Veronderstel, ik weet niet, hoeveel eigenaars van par
ticuliere stoepen er zijn, maar neem eens een vijftig dat
er van die vijftig vijfentwintig bereid en de andere vijfentwin
tig niet bereid zijn mede te wierken, wat moet er dan ge
beuren? Moet dan de Molenstraat in zoo'n treurigen toestand
blijven alleen ten pleiziere van die vijfentwintig eigenaars?
De Voorzitter: Dan moeten wij eerst afwachten en dan
zien, wat wij zullen doen.
De heer Braat: Ik zou nu eerst aan den Raad vragen
wenscht U, dat van de stoepen afstand wordt gedaan?
De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben
evenals de heer Konings van meening, dat de Molenstraat
ook een beurt moet krijgen voor vernieuwing der trottoirs,
maar ik meen ook, dat wij daar op 't oogenblik niet over
moeten beslissen. Eerst moet den eigenaars van dei particu
liere stoepen maar eens gevraagd worden, of zij bereid zijn
hunne stoepen af te staan en daarna is bet aan den Raad te
besluiten de Molenstraat al dan niet in bet plan op te nemen.
Ik vind, dat zoolang niet met de eigenaars gesproken is, wij
het plan, wat de Molenstraat betreft, moeten opschorten.
De Voorzitter: Aan de Kade is aan alle eigenaren diergelijk
verzoek gedaan, kunnen wij nu denzelfden koninklijken weg
weer niet bewandelen? Of die eigen stoepen op de Kade
minder kostbaar of minder groot waren, dat laat ik een
oogenblik buiten beschouwing, maar die eigenaren, ik geloof
dat eir wel negentig waren, hebben direct welwillend afstand
gedaan. Wij moeten beginnen met het verzoek te doen.
Wordt daaraan voldaan, dan dienen wij direct tot vernieu
wing der trottoirs met cementtegels over bei gaan. Als wij
nu weer maar zoo beginnen ik wensch hier de uitdruk
king te bezigen, die ik hier in het eerste jaar, dat ik hier
was, in den Raad heb hooren bezigen, te herhalen dan
krijgen wij een lappendeken. Eerst zou ik besluiten, dat ae
gemeente zich van de medleiwerking der eigenaren op de
hoogte zal stellen. Het is allemaal mooi en wel, maar ik zal er
geen voorstel voor doen. Dat dient Publieke Werken te
doen. Ik kan tegen dergelijke bevoorrechting niet, dan is het
beter, dat >er eene Commissie van Bijstand voor Publieke
Werken komt, dan ben ik er verder van af.
Bespreking verbetering en aanleg van straten en wegen.
Bespreking verbetering en aanleg van straten en wegen.