2 VERGADERING VAN 30 MEI 1919. Wij stellen U voor op dit nader request een afwijzende beschikking te nemen en de maatschappij alsnog tot 1 Juli •a.s. de gelegenheid te geven te trachten omtrent het nemen van kostelooze baden door on- en minvermogenden niet de gemeente tot accoord te komen. Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten. III. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het veneenen van vrijstelling van artikel 2, eerste lid, der Bouw verordening aan den heer K. v. Wely, sigarenfabrikant,alhier De Voorzitter: Bij de bcstudeering der op de agenda voor komende punten bleek mij, dat door den Gemeente-Secretaris bij de behandeling van het thans aan de orde gestelde punt in de vergadering van Burgemeester en Wethouders eene niet gewijzigde Bouwverordening aan ons College is voor gelegd. De bevoegdheid bij artikel 2, derde lid der Bouwverorde ning bij de vaststelling daarvan aan- den Raad opgedragen, is bij wijzigingsbesluit van 23 Maart 1911 op Burgemeester en Wethouders overgegaan. Ik ben derhalve verplicht dit punt van de agenda terug te nemen en deze aangelegenheid in de op morgen te houden vergadering van Burgemeester en Wethouders aan de orde te stellen. De heer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Dat is van artikel 2 sub 3? Tuinhuizen en andere bijgebouwen achter o" terzijde van een gebouw, bedoelt U dat? Is dat er uit ge nomen? De Voorzitter: Bij wijzigingsbesluit van den 23sten Maart 1911 is de bevoegdheid van den Raad overgedragen aan Burgemeester en Wethouders. De Secretaris zal het desbe treffende besluit voorlezen. De heer E. van Wely: Is dat besluit dan ook koninklijk goedgekeurd? De Voorzitter: Ja, het is goedgekeurd bij besluit van Ge deputeerde Staten van 4 Mei 1912, G, No. 154, Ille Afdeeling. De heer E. van Wely: Ik wist wezenlijk niet, waarom die weigering plaats vond; ik heb er niet naar gevraagd ook. De Voorzitter: Er heeft geen weigering plaats gehad. U vergist zich. De heer E. van Wely: Ik wist niet, dat dit zoo maar over gedragen kon worden. Ik dacht dat deze verordening was vastgesteld den 22sten Februari 1912. De Secretaris leest het wijzigingsbesluit van 23 Maart 1911 voor. De heer E. van Wely: Ik wist niet, dat het koninklijk goed gekeurd is. Ik dacht, dat ik de eerste koninklijke goedkeuring had, Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter: Ik ben er ook ingevlogen. De heer E. van Wely: Ik weet niet, dat na dien tijd gelet op artikel 3 sub 9 van de woningwet De Voorzitter: Het wijzigingsbesluit is van 23 Maart 1911 en is goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 4 Mei 1912, G No. 151 en daarvan is afkondiging geschied waar het behoort, den llen Mei 1912. Ik heb alleen het punt van de agenda af te voeren. De heer E. van Wely: Staat dat gebouw op een weg, die geprojecteerd is? De Voorzitter: Het gaat er alleen over, dat niet gebouwd mag worden dan aan straten. Daarvan moest voorheen de Raad ontheffing geven, maar nu moeten Burgemeester en Wethouders dit doen. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel van den Voorzitter tot afvoering van punt 3 van de agenda aan genomen. IV. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot nadere bepaling van het percentage der gemeentelijke geldleeningen. De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders heb ik Uwe vergadering mededeeling te doen, dat wij met onze laatste geidieening niet zijn geslaagd. Slechts voor een vierde van het gevraagde bedrag werd ingeschreven. Wij hebben die inschiijvingen niet aangenomen. Wij stellen U thans voor de rente onzer geldleeningen tijdelijk te verhoogen tot zes procent. Wij vertrouwen, dat dit voorstel, hetwelk wij U noodgedwongen ter goedkeuring moeten voorleggen, door U zal worden aangenomen, door goedkeuring van het ontwerp besluit, dat bij de stukken voor U ter visie heeft gelegen. De heer E. van Wely: Wij zullen wel moeten niet waar? De Voorzitter: U kunt nog eens met 514% probeeren. De heer E. van Wely: Ja, maar dan maakt de gemeente zich belachelijk, als het in de courant komt, evenals Veïzeri en Zaandam. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel van Bur gemeester en Wethouders aangenomen en het volgende besluit vastgesteld: De Raad der gemeente Roosendaal en Nispen; Overwegende, dat bij de openstelling van de vijf percents geidieening, groot f 90.000.— ten behoeve van den aanleg van het electrisch net in die gemeente, geene voldoende in schrijvingen tot het opnemen der gelden zijn ingekomen, Gehoord het voorstel van Burgemeester en Wethouders, HEEFT BESLOTEN: te bepalen, dat de interest van bovenvermelde geldleeningen zal beloopen zes procent 's jaars. Gedaan ter openbare vergadering van den Raad der ge meente Roosendaal en Nispen van den 30sten Mei 1919. De Secretaris, De Voorzitter, A. A. RADEMAKERS. AUG. COENEN. V. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vast stelling van de jaarwedde van den Correspondent der ar beidsbemiddeling. De Voorzitter: In onze laatste vergadering is door U voor onze gemeente eene verordening voor het correspondent schap der arbeidsbemiddeling vastgesteld. Bij artikel 3 dier verordening is bepaald, dat de correspon dent eene vergoeding zal genieten nader door U te bepalen. Uit de voor U ter visie gelegde stukken zal U gebleken zijn, dat de Directeur van den Dienst der Werkloosheidsver. zekering en Arbeidsbemiddeling te 's Gravenhage oordeelt, dat voor de ontwikkeling der arbeidsbemiddeling het van zeer veel belang zal zijn, dat de correspondent, alhier, be hoorlijk bezoldigd wordt. De Directeur der Districtsarbeids beurs te Breda, waaronder het correspondentschap „Roosen- 3 VERGADERING VAN 30 MEI 1919. daal" ressorteert, oordeelt dat de jaarwedde van den corres pondent onzer gemeente minstens drie honderd gulden pei jaar moet bedragen, omdat de arbeidsbemiddeling hier nog al beduidend is. Namens Burgemeester en Wethouders heb ik de eer U voor te stellen de vergoeding voor den correspondent vast te stellen op 300 gulden per jaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt het voorstel van Bur gemeester en Wethouders aangenomen en het volgende be sluit vastgesteld: De Raad der gemeente Roosendaal en Nispen, Gehoord het voorstel van Burgemeester en Wethouders, Gelet op artikel 3, eerste lid, van de in zijne vergadering van 31 Maart 1919 vastgestelde verordening voor het cor respondentschap der arbeidsbemiddeling in de gemeente Roosendaal en Nispen, HEEFT BESLOTEN: het bedrag van de' vergoeding, welke door den correspon dent der arbeidsbemiddeling dier gemeente zal worden genoten met ingang van 1 Juli 1919 te bepalen op drie hon derd gulden 's jaars. Gedaan in de openbare vergadering van den Raad der ge meente Roosendaal en Nispen van den 30sten Mei 1919. De Secretaris, De Voorzitter, A. 4. RADEMAKERS. AUG. COENEN. VI. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot her ziening van de belooning van den waagmeester. De Voorzitter: Bij de in October van het vorige jaar vast gestelde algemeene salarisherziening is de jaarwedde van den waagmeester bepaald op 650 gulden. Nadien is aar. den waagmeester een instructie gegeven, waarbij zijn diensttijd is bepaald van zeven uur tot twaalf uur en van half twee tot zes uur. Zij, die weten welk gebruik van de waag wordt gemaakt, zullen moeten erkennen, dat de werkzaamheden, aan die be trekking verbonden, gaandeweg zijn toegenomen en dat het te voorzien is, dat die werkzaamheden ook in de toekomst nog zullen blijven toenemen. Wij zijn van meening, dat de thans voor die betrekking geldende belooning in verhouding tot de van den waag meester gevorderde dienstpraestatie te gering is. Wij stellen U daarom voor die belooning te brengen op 840 gulden 's jaars of 70.— per maand 10% van de door hem geïnde weegloonen, waardoor zijne jaarwedde op denzelfden leest wordt geschoeid als de jaarwedderegeling van den haven en marktmeester. Wij vertrouwen, dat na deze uiteenzetting Uwe vergade ring conform het daartoe vastgestelde ontwerp-besluit, dat voor U ter visie heeft gelegen, zal willen besluiten. De heer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil al leen dit zeggen, dat ik betwijfel, of de werkzaamheden zullen vermeerderen. Ik kom menigmaal voorbij de waag, en mij dunkt, dat het meer dan de helft scheelt tegen het vorig jaar. Dat zal natuurlijk blijken uit de opbrengst dezer maanden en dezelfde maanden van het vorige jaar. Het vorige jaar was zoo'n salaris niets te veel, maar op 't oogenblik is het zeld zaam, dat men er iets ziet. Er is geen hout, er zijn geen kolen, er wordt op 't oogenblik weinig of niets gewogen. De Voorzitter: Bij de begrooting is gerekend, dat de op brengst der waaggelden zal bedragen f 1200.en gerekend naar de opbrengst der eerste vier maanden van dit jaar zal dat bedrag worden overschreden. Wij krijgen nu de goede dagen voor den winter. De heer E. van Wely: Het is zeker een nuttige instelling en wij zijn er gelukkig mede geweest, dat wij eene waag gehad hebben. De Voorzitter: Als iemand acht uur dienst heeft te doen en hij oefent zijne betrekking goed uit, dan vind ik eene be looning van 840.— in den tegenwoordigen tijd niet te hoog en daarom hebben wij gemeend hem nog 10% van de geïnde weegloonen toe te moeten kennen. Totaal wordt dat ongeveer 960.—. Dat wordt betaald aan iederen arbeider. Een arbei der vraagt ook f3.— per dag. De waagmeester mag dus deze belooning wel hebben, dunkt mij. De heer E. van Wely: Dat geef ik volkomen toe, maar de betrekking van waagmeester zou als bijbaantje beschouwd kunnen worden. De vroegere waagmeester deed toch ook goed zijn plicht. Die werkte maar van acht uur tot twaalf. Ik kom ook wel eens op andere plaatsen en hoe gaat het daar? Daar heeft men ook iemand, die het als bij baantje waarneemt; wanneer het noodig is, gaat hij even naar de waag toe. Het is tegenwoordig aan de waag zeer slap; gaat U maar heele dagen zien, U zult niets op de waag te doen vinden. Wanneer het was als het vorige jaar, ja, dan was het zeer druk en, wanneer iemand er persé moet zitten en slechts 800.— verdient, dan is dat niets te veel. De heer De Bruyn: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer het zoo is, als de heer Van Wely zegt, dat er zoo weinig te doen is, dan dunkt mij, dat de betrekking vervuld zou kunnen worden bij wijze van bijbaantje, zooals het in verschillende plaatsen geschiedt, door iemand, die in de buurt woont; al thans wanneer er zoo weinig te doen is, dat die man uren met de armen over elkaar zit. Ik heb U hooren zeggen, dat die werkzaamheden zullen vermeerderen, maar ik ben van eene tegenovergestelde meening; ik denk, dat die juist zullen verminderen Het is kolossaal druk geweest met het hout, maar wij hopen toch, dat die drukte in den a. s. winter niet meer zal noodig zijn. Aangezien ik dus eene belangrijke ver mindering van werkzaamheden verwacht, zou ik iemand wil len aanstellen, die het als bijbaantje kan doen. De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Het komt mij voor, dat hetgeen de heer De Bruyn zegt, niet juist kan zijn. In eene gemeente, die zich uitbreidt, moet ook de waag zich uitbreiden en wanneer het vaststaat, dat van de waag in enkele maanden van het jaar een druk gebruik wordt ge maakt, dan kan het moeilijk iemand doen, die het als bij baantje beschouwt. De waagmeester moet er drie of vier maanden van het jaar den geheelen dag zijn, dus dit kan niet. Wanneer het aan de waag enkele maanden niet druk is, dan is dat geen bewijs, dat er geen personeel aan verbonden moet zijn. De heer Jongeneelen: Mijnheer de Voorzitter! Het kan toch niet, dat de waagmeester geregeld moet gezocht worden Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de loonrege ling van den waagmeester aangenomen en het volgende be sluit vastgesteld: Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van vrijstelling van artikel 2, eeste lid der Bouwverordening aan den heer K. van Wely, sigarenfabrikant, alhier. Besluit tot bepaling van het percentage der gemeentelijke geldleeningen op zes procent. Vaststelling van de jaarwedde van den correspondent der Arbeidsbemiddeling. Besluit tot vaststelling van de jaarwedde van den correspondent der Arbeidsbemiddeling. - Herziening van de belooning van den waagmeester.

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1919 | | pagina 20