2 VERGADERING VAN 15 OCTOBER 1918. De heer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Is dat eene jaarlijksche bijdrage? De Voorzitter: Neen, een bijdrage ineens. IT. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot rege ling van de jaarwedden en belooningen van de gemeente-ambtenaren, beambten en werklieden. De Voorzitter: Mijne Heeren! Bij brief van 9 October j.1. de den wij aan Uwe vergadering onze nadere voorstellen tot salarisherziening voor de ambtenaren, beambten en werklie den in dienst der gemeente toekomen. Wij verzochten U bij dat schrijven, indien de leden wijzi- gings- of aanvullingsvoorstellen wenschten te doen, die te mogen ontvangen uiterlijk Maandag in den voormiddag. Ik kan de vergadering mededeelen, dat geene voorstellen tot wijziging of aanvulling onzer voorstellen bij Burgemeester en Wethouders zijn ingekomen. Burgemeester en Wethouders beschouwen dit als een goed voorteeken voor de aanneming van hunne voorstellen. Zij wenschen den Raad echter alsnog de gelegenheid te ge ven om zich over hunne voorstellen voor elke categorie van ambtenaren uit te spreken. Ofschoon geen voorstellen zijn ingekomen, staat het niet vast, dat de voorstellen van Burge meester en Wethouders worden aangenomen. Ik zal daarom (lan ook gelegenheid geven om besprekingen te houden over de voorstellen, die U voor de verschillende categorieën van ambtenaren zijn gedaan en zal beginnen met de voorstellen betreffende de jaarwedden voor het personeel bij het lager onderwijs en daarna de voorgestelde weekloonen voor de ar beiders aan de orde stellen. Ik doe dit, omdat wij tot salaris herziening voor eerstgenoemde categorie van ambtenaren ■door de wet verplicht zijn. Door Gedeputeerde Staten dezer Provincie is bij circulaire aan de gemeentebesturen te ken nen gegeven, aan welke eischen zelfs in de kleinste gemeen ten de salarisregelingen voor onderwijzers hebben te vol doen. Gedeputeerde Staten verzochten in die circulaire te vens, die salarisherziening ten spoedigste ter hand te nemen. Wij zijn dus verplicht de salarisherziening voor die ambte naren heden vast te stellen. In de U op 31 Juli j.1. aangeboden wedderegeling was het salaris voor een onderwijzer van bijstand voorgesteld van negenhonderd tot vijftienhonderd gulden. In dat salaris was niet begrepen het bedrag van honderd gulden, dat bij de wet van 23 Februari j.1. aan elk hoofd en elk onderwijzer door het Rijk is toegekend boven het op 1 October 1917 door hen genoten salaris. Bij deze voorstellen is dat bedrag in de re geling opgenomen. Hierdoor is het eindsalaris zestienhonderd gulden geworden. Aangezien bij verordening het bedrag der ancienniteitsver- hoogingen vier honderd gulden bedraagt en noch hierin, noch in de wijze van toekenning wijziging wordt voorgesteld, is thans de aanvangsjaarwedde op twaalf honderd gulden voor gesteld. Gedeputeerde Staten van Noordbrabant schrijven voor, dat het eindsalaris voor een onderwijzer van bijstand in de kleinste gemeente der provicie veertien honderd vijf en twintig gulden zal bedragen. Dit bedrag wordt door Gede puteerde Staten alleen voldoende geacht voor kleine en min der kapitaalkrachtige gemeenten. Voor de grootere gemeen ten dient de wedde voor de onderwijzers van bijstand hoo- ger te zijn. Het eindsalaris door ons voorgesteld, is oogenschijnlijk 175 gulden hooger, doch aangezien de gemeente van elk salaris 100 gulden van het Rijk terugontvangt, is dit feitelijk maar 75 gulden. In den beginne, dat ik als Voorzitter deze vergadering voorzat, heb ik wel eens van een lid van het toenmalige Da- gelijksch Bestuur, bij verdediging van salarisvoorstellen moeten hooren: „c'est 1'art de groupper les chiffres, Mon sieur le Bourgmestre!" Inderdaad bij deze voorstellen is 1'art de groupper les chiffres in het belang der gemeente werke lijk toegepast. Ziehier, waarom, ofschoon het aanvangssalaris bij deze voorstellen twee honderd gulden hooger is voorge steld dan bij ons eerste voorstel, dit weinig invloed heeft op de salarissen van de onderwijzers, die thans in gemeente dienst zijn. Alleen voor de jongere onderwijzers brengt dit voordeel aan. Hiervan zal hoogstens aan iedere school door één onderwijzer worden geprofiteerd. Alleen voor onderwij zers met minder dan twaalf dienstjaren kunnen onze nadere voorstellen voordeel aanbieden, aangezien, zooals ik reeds deed uitkomen, de ancienniteitsverhoogingen in twaalf jaar zijn tebehalen en hierin geene verandering wordt voorge steld. Vóór 1 Januari 1919 moeten krachtens wetsbepaling in alle gemeenten de salarisregelingen voor het onderwijzend per soneel opnieuw worden geregeld en vastgesteld. Gevolg hiervan zal zijn algemeene verhooging der minimum en maxi mum bedragen. Wij krijgen daardoor, als ik mij zoo eens mag uitdrukken een soort van wedloop, een soort van rivali teit om de salarissen voor de onderwijzers zoo aantrekkelijk mogelijk te maken. Waar wij ons toekomstig personeel niet moeten recrutee- ren uit onderwijzers, die pas hunne onderwijzersakte hebben behaald en nog niets of weinig hebben gepresteerd, gaven Burgemeester en Wethouders er de voorkeur aan, de aan- vangsjaarwedden beduidend te verhoogen. Wij verkrijgen hierdoor, dat onderwijzers van den leeftijd, waaruit wij ons toekomstig personeel hebben te recruteeren, worden aange lokt om naar hier te solliciteeren, aangezien wij zullen uit blinken boven regelingen in zustergemeenten getroffen en hier dienstjaren, waar ook doorgebracht, voor de bepaling der jaarwedde allen meetellen. In enkele regelingen zal het eindsalaris wel hooger zijn dan hier, doch ik meen, dat het verstandiger is het beginsalaris beduidend hooger te stellen, zooals U door Burgemeester en Wethouders wordt voorge steld. Gehuwde onderwijzers vinden in onze voorstellen door het geven van eene kindertoelage voor elk kind eene verbe tering van salaris, die ik tot heden in elke salarisregeling, die ik inzag, mis. Het Rijk kent voor het derde en volgende kind beneden achttien jaar eene kindertoelage van veertig gulden per kind toe; bij aanneming dezer voorstellen zal elk hoofd en elk onderwijzer voor alle kinderen beneden den achttien jarigen leeftijd tot zijn gezin behoorende eene uitkeering van vijftig gulden per kind genieten. Met deze bepaling is bij het doen onzer voorstellen rekening gehouden. Wij stellen tevens voor eene tegemoetkoming in de huis huur van honderd vijf en zeventig gulden toe te kennen aan de gehuwde onderwijzers, doch aangezien het Rijk aan de onderwijzers van bijstand, die gehuwd en niet jonger dan acht en twintig jaar zijn, rechtstreeks eene woningtoelage van vijftig gulden per jaar toekent, moet in de verordening zijn bepaald, dat het bedrag van deze toelage, wanneer een onderwijzer het tenminste ontvangt, van de door de gemeen te uit te keeren tegemoetkoming in de huishuur zal worden afgetrokken. VERGADERING VAN 15 OCTBER 1918. Ik heb gezien, dat in gemeenten de woningtoelage of tege moetkoming in de huishuur, zooals de wettelijke bepaling luidt, op twee honderd gulden is bepaald, terwijl bovendien hierbij wordt gevoegd het bedrag van vijftig gulden, dat elk onderwijzer van het Rijk geniet. In die gemeenten kent men naar mijne meening echter geene woningtoelage meer toe, doch betaalt men gewoonweg de volle huur. Het bedrag van honderd vijf en zeventig gulden hebben wij aldus bepaald, omdat de Gemeenteraad bij de laatste sa larisherziening het bedrag der woningtoelage tot honderd vijf en twintig gulden heeft verhoogd en nu wordt, teneinde de billijkheid voor alle categorieën van ambtenaren te betrach ten, het bedrag der woningtoelage voor allen gelijkgesteld. In het voorgestelde salaris voor hoofden van M.U.L.O. scholen is thans inbegrepen het bedrag van honderd gulden, dat krachtens de verordening wordt toegekend voor het werkzaam zijn in eene M.U.L.O. klasse; vandaar dat een M.U.L.O. hoofd vierhonderd en een U.L.O. hoofd slechts drie honderd gulden in salaris vooruit gaat. Ziehier de toelichting op onze voorstellen tot salariëering van het personeel bij het lager onderwijs. Ik meen hiermede te mogen volstaan. Wanneer geene verdere inlichtingen wor den verlangd, breng ik de voorstellen, zooals ze U in druk zijn toegezonden, in hun geheel in stemming. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming worden de voorstellen van Burgemeester en Wethouders aangenomen. De Voorzitter: Thans stel ik U voor over te gaan tot vast stelling der weekloonen voor de werklieden werkzaam in de gemeentebedrijven. Zooals U uit ons schrijven blijkt, hebben iBurgemeester en Wethouders hier nagenoeg overgenomen de voorstellen, die ons bereikt hebben van den R. K. Gilden bond in deze gemeente, toegelicht door het hoofdbestuur van den Algemeenen Sint Paulusbond van Roomsch Katholiek personeel in dienst van openbare lichamen en bedrijven te Utrecht. Die voorstellen, Burgemeester en Wethouders heb ben het U duidelijk gezegd in hun schrijven, hadden hunne volle sympathie. Bij aanneming dezer voorstellen zal het de taak der bedrijfleiders zijn, zooals in dat schrijven is ge memoreerd, om aan Burgemeester en Wethouders ter goed keuring aan te bieden de klassen, waarin de werklieden in hun bedrijf werkzaam, zullen worden geplaatst, na de Com- missiën van Toezicht in die bedrijven te hebben gehoord. Ik geloof, dat het een heele stap in de goede richting is en ik geloof ook, dat het voor velen aangenaam zal zijn, wanneer deze weekloonen voor hen worden aangenomen, want waar lijk Mijne Heeren de loonstandaard voor de gemeente-werk lieden is niet hoog. Verlangt omtrent de voorstellen betreffende de weekloo nen, voorkomende onder de rubriek gemeentewerken en gasbedrijf, een der leden het woord? De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou graag wil len spreken over artikel 22 van het werklieden-reglement. De Voorzitter: Het werklieden-reglement wordt afzonder lijk behandeld. De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb geen enkele aanmerking op de loonen, maar ik zou eene opmerking willen maken, waar in Uwe memorie van toelich ting over vergoeding wordt gesproken. Er wordt gevraagd te bepalen, dat voortaan geen vergoeding zal worden gege ven De Voorzitter: Dat komt ook afzonderlijk. De brief van Burgemeester en Wethouders wordt nog afzonderlijk be handeld. De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb bij het nazien van dien staat voor mijzelve de opmerking gemaakt, dat niet precies duidelijk is, waarom Burgemeester en Wethou ders in afwijking van het advies der Gascommissie in den staat van weekloonen voor het gasbedrijf niet hebben opge nomen de door ons voorgestelde categorie „ouderen van dagen," die in het gasbedrijf werkzaam zijn, en wier sala risregeling ook dient te worden opgenomen. De Voorzitter: Daar zult U dadelijk het antwoord van Burgemeester en Wethouders over vinden, want Burge meester en Wethouders zullen aan hun brief nog bepalingen toevoegen, waarbij de bezwaren van de Gascommssie wor den ondervangen. Zonder hoofdelijke stemming worden de weekloonen van de werklieden, in de gemeente-bedrijven werkzaam, over eenkomstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De Voorzitter: Thans stel ik aan de orde onze voorstellen tot salariëering van het personeel ter gemeente-secretarie werkzaam gesteld. Verlangt een der leden hierover het woord? Verlangt een der leden stemming? Niemand? Dan zijn ook deze voor stellen ongewijzigd aangenomen. Verder stellen wij nog voor de jaarwedden der gemeente politie vast te stellen. Verlangt omtrent deze voorstellen een der leden het woord? Verlangt iemand stemming? Niemand? Dan zijn deze voorstellen aangenomen. Thans stellen wij voor de jaarwedden vast te stellen de weekloonen zijn reeds vastgesteld voor de ambtena ren in dienst van Openbare Werken. Verlangt omtrent deze voorstellen een der leden het woord? Verlangt iemand stemming? Niemand? Dan zijn ook deze voorstellen aan genomen. Thans stellen wij voor over te gaan tot vaststelling van de voorgestelde jaarwedden voor de ambtenaren van het gas bedrijf. De weekloonen zijn ook hier reeds aangenomen. Ver langt een der leden hierover het woord? De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter! Ook hier is weer een klein verschil met de voorstellen van de gascom missie. De gascommissie is bij haar voorstellen aan Burge meester en Wethouders van deze algemeene gedachte uit gegaan, dat bij de tegenwoordige salariëering de algemeene depreciatie van het geld feitelijk als grondslag moest gesteld worden van de cijfers, die in den staat zouden worden opge nomen. En aangezien die depreciatie algemeen is en dus ook geldt voor alle ambtenaren van het gasbedrijf, bevreemdt het ons eenigszins, dat Burgemeester en Wethouders alleen voor den hoofdambtenaar, den leider van het bedrijf, eene uitzondering hebben gemaakt en voor dien ambtenaar niet de cijfers van de gascommissie hebben overgenomen. Wan neer daartegen geen overwegende bezwaren bestaan, zou ik Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening van de jaarwedden en belooningen van de gemeente-ambtenaren. beambten en werklieden (onderwijzers). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening van de jaarwedden en belooningen van de gemeente-ambtenaren, beambten en werklieden (onderwijzers, werklieden-personeel, gemeente-secretaris, gemeente-politie, openbare werken en gasbedrijf)

Raadsnotulen

Roosendaal: 1913-2006 | 1918 | | pagina 65