2
VERGADERING VAN 28 JUNI 1918.
Mededeeling van het proces-verbaal van kasopname bij den Gemeente-Ontvanger. Verordening tot [wijziging
van de Algemeene Politieverordening.
II. Mededeeling van het proces-verbaal van kasopname bij
den Gemeente-Ontvanger.
De Voorzitter: Mijne Heeren! Uit de op 1 Juni door Burge
meester en Wethouders gehouden kasopname van de boeken
en administratie van den Gemeente-Ontvanger blijkt dat de
ontvangsten over het jaar 1917: 517722.10®
en over 1918 259981.05" bedroegen
zoodat het totaal der ontvangsten f 777703.16 is
en het totaal der uitgaven: 689807.79'
Het voordeelig saldo is alzoo87895.36s
llt stel U voor Mijne Heeren deze mededeeling voor ken
nisgeving aan te nemen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
Iï!. Vaststelling van de verordening tot wijziging van de Al
gemeene Politieverordening.
De Voorzitter: Mijne Heeren! Omtrent de aan de orde ge
stelde verordening tot wijziging van de algemeene politie
verordening is ingevolge de wet het advies der Gezondheids
commissie, gezeteld te Roosendaal, ingewonnen. Het advies
der Gezondheidscommissie ons bij brief van 26 dezer toege
zonden vermeldt, dat tegen de ongewijzigde vaststelling dier
verordening bij haar geene bedenkingen bestaan. De Commis
sie voor het waterleidingvraagstuk bericht ons bij haar schrij
ven van 18 Juni jl. Uwe vergadering voor te stellen:
„Ter verkrijging van bezuiniging in het waterverbruik vast
te stellen de verordening tot wijziging der Algemeene Politie
verordening, zooals deze door Uw College den Raad in zijne
vorige vergadering werd aangeboden."
Beide adviseerende lichamen gaan derhalve met de voorge
stelde wijzigingen accoord. Verlangt thans over de verorde
ning in het algemeen een der leden het woord?
De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb
er geen enkele bedenking tegen, alleen wil ik ten opzichte van
artikel 91 sub 2 wel even iets te berde brengen. Daar wordt
verboden met rij- of voertuigen, met handkarren (kruiwagens
uitgezonderd) of met motorrijtuigen op twee of meer wielen
over de langs de keien gelegen klinkerpaden te rijden, wan
neer de passage op de keiwegen daar ter plaatse niet geheel
belemmerd is.
Dat is een heel goede bepaling Mijnheer de Voorzitter, maar
wanneer daar de hand aan gehouden wordt, dan is het op de
eerste plaats noodzakelijk, dat de gemeente zorgt, dat de kei
wegen in orde zijn. Wanneer de keiwegen niet in orde zijn,
zooals op verschillende plaatsen het geval is, o.a. in de Sta
tionsstraat, waar men onmogelijk met een rijtuig kan rijden,
dan gaat inen zoeken om op de klinkerpaden te rijden en dat
kan men de menschen niet kwalijk nemen. Daarom zou ik
zeggen, wanneer men zoo'n bepaling opneemt, moet men op
de eerste plaats zorgen, dat de keiwegen berijdbaar zijn.
De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb tot mijn
spijt niet kunnen voldoen aan het verzoek in de vorige verga
dering tot ons gericht, om bezwaren tegen eene voorgestelde
verordening schriftelijk bij U in te dienen. Mijne afwezigheid
buiten deze gemeente was de oorzaak daarvan. Maar Mijn
heer de Voorzitter, ik meen mijne bezwaren tegen het voor
gelegde concept, waaromtrent ik mij bewust ben, dat dit niet
van Burgemeester en Wethouders doch van de Maatschappij
tot Bouw en Exploitatie van Gemeentebedrijven afkomstig is,
te kunnen openbaren in een kort woord, door te zeggen, dat
naar mijne meening de voorgestelde verordening, speciaal het
bepaalde in artikel 23 en volgende veel strenger is, dan nood
zakelijk is te achten en veel dieper ingrijpt in het eigendoms
recht onzer ingezetenen dan in het belang der watervoorzie
ning kan worden geëischt.
Zoo zie ik, dat b.v. verboden wordt in artikel 22, dat voor
werpen in portieken of op afgesloten stoepen mogen worden
gestort. Nu lijkt het mij toch een ontzettend bezwaar, wan
neer ik voor mijne deur, ik weet niet of dit in Roosendaal
veelvuldig voorkomt, eene afgesloten ruimte heb voor het
bergen van zaken, die naar mijne meening daar konden wor
den opgesloten, de mogelijkheid tot opberging wordt ontnomen
en ik volgens de bepalingen dezer verordening verplicht ben,
ze elders onder dak te brengen. Dat die voorwerpen binnen
een afgesloten ruimte geborgen worden Mijnheer de Voorzit
ter, daar zie ik geen enkel bezwaar tegen.
Eene dergelijke bepaling vind ik in artikel 24: Schrobben
of dweilen van den openbaren weg, van portieken en afge
sloten stoepen, anders dan van gemeentewege is verboden.
Stel U voor Mijnheer de Voorzitter, dat mijn portiek, wan
neer ik een dergelijk voorwerp voor mijn huis heb, veront
reinigd wordt, dan kan ik dat vuil niet doen opruimen, tenzij ik
den directeur van Openbare Werken heb verzocht zijne me
dewerking te verleenen. Dat lijkt mij Mijnheer de Voorzitter
een zeer groot bezwaar.
Nog erger vind ik het bepaalde in artikel II sub q. Daar
staat: gevels, deuren, hekken, muren of schuttingen met wa
ter te besproeien of te bespuiten of op eene andere wijze met
water te reinigen.
Stel U voor, dat een gevel, deur enz. verontreinigd zou zijn,
dan mag ik in geen geval, zelfs niet met medewerking van den
directeur van Openbare Werken, die zaken schoonmaken.
Daar is reiniging absoluut uitgesloten.
Daarom Mijnheer de Voorzitter, hoewel ik in het algemeen
kan medegaan met voorstellen, die het waterverknoeien te
gengaan, moet ik zeggen, dat de redactie van de geheele voor
gestelde wijziging mij veel te streng voorkomt en het doel
voorbijstreeft. Ik kan mij daarmede dan ook niet vereenigen,
tenzij door Burgemeester en Wethouders wordt verklaard,
dat de verordening zoodanig is fe interpreteeren, dat de door
mij geopperde bezwaren worden ondervangen.
De Voorzitter: Met de beide vorige sprekers ben ik het
eens, dat Burgemeester en Wethouders zeer zeker verlangen,
dat alleen in het geval van waterverkwisting deze verordening
dient te worden toegepast, en niet wanneer de noodzakelijk
heid gebiedt, datgene te doen, wat hier verboden wordt.
Kunnen de heeren zich met deze verklaring vereenigen, dan
èal ik den heer Verheijen verzoeken om bij de vaststelling
van de artikelen 22 en 24 eene zoodanige wijziging aan te
brengen, dat daaromtrent ook volkomen zekerheid wordt
bereikt.
Wat het gesprokene door den heer Heerma van Voss be
treft, dat de toestand van den Stationsweg van dien aard is,
dat deze weg niet te berijden is, dat vind ik eene tè sterke
uitdrukking. De heer Heerma van Voss kan ondervonden heb
ben, dat in dien weg nu juist geen meegevende keien zijn ge
legd, maar daar zijn wij niet de oorzaak van, de Maatschappij
tot Exploitatie der Staatsspoorwegen heeft die granietkeien
daar doen leggen; bij de gemeente berust nu het beheer en
onderhoud van dien weg. Dat die weg niet te berijden is, dat
VERGADERING VAN 28 JUNI 1918.
Verordening tot wijziging van de Algemeene Politieverordening.
kan en mag ik niet toegeven. Dat de weg niet zeer aangenaam
in het berijden is, geef ik onmiddelijk toe, maar niet dat hij
onbeiijdbaar is. Ik mag niet toegeven, dat de wegen in onze I
gemeente in zoo slechten staat van onderhoud verkeeren, dat
hier in overweging moet gegeven worden, om eene dergelijke
bepaling in het leven te roepen, totdat de wegen in beteren
toestand zullen zijn gebracht. Ik geloof, dat de wegen wel de-
gelijk in beteren toestand zijn dan de heer Heerma van Voss
het hier doet voorkomen. De leden moeten niet uit het oog
verliezen, dat hetgeen hier voorgesteld wordt, niet op initia- j
-tief van Bugemeester en Wethouders aan de orde is gesteld, I
maar op verzoek van een lid van den Gemeenteraad. Daarom
hoop ik, dat vooral het lid, dat het verzoek daartoe heeft ge-
daan, zich zal uitspreken, of de door Burgemeester en Wet
houders geconcipieerde bepalingen in zijnen geest zijn.
Ik heb reeds meermalen te kennen gegeven, dat ik vol
strekt niet sympathiseer met de voorstellen, die hier worden
gedaan. Deze voorstellen zijn gedaan om aan wenschen te
gemoet te komen, die hier in den Raad zijn geuit en waartegen
niemand bezwaren scheen te hebben. Burgemeester en Wet
houders hebben gemeend daaraan te moeten voldoen en ge
ven een bewijs van welwillendheid door deze voorstellen te
doen. Ik voor mij blijf van meening, dat met deze bepalingen,
die eveneens voorkomen in de politieverordening der gemeen
te Bergen op Zoom,toch niet bereikt wordt, hetgeen de voor
standers zouden wenschen. Ik blijf dit standpunt innemen; het
moet eenieder vergund zijn over kunstwegen, onverschillig of
deze gemaakt zijn van keien, macadam, grindslag of klinkers,
met karren of andere voertuigen te rijden en daarvan ge-
bruik te maken. Verlangt men stukrijden van kunstwegen te
voorkomen, dan dienen deze wegen te worden aangelegd van
zoo n sterk materiaal, dat zij vervoer met gewone vrachten
toelaten. De voorstanders zouden wenschen, dat de klinker
wegen eenvoudig zouden dienen voor de wielrijders. Daar
kan ik mij volstrekt niet mede vereenigen; waar wij klinker
wegen maken, kleine, smalle of breede, daar mag eenieder
over rijden met vrachten voor voertuigen bij het berijden van
kunstwegen bij Provinciaal reglement toegestaan. Nu
kan men betreuren, of bejammeren, dat de klinkerwegen
daardoor spoediger versleten zijn, maar daar valt niets aan te
doen, clan dient bij aanleg van kunstwegen ander materiaal te
worden voorgeschreven. U moet echter niet denken, dat de
klinkers alleen zouden dienen voor hen, die het voorrecht heb
ben om per fiets hier en daar naar toe te gaan. Blijken de
kunstwegen niet goed, dan moeten zij hersteld worden* in
dien eeii weg onberijdbaar is, kan dit onmiddellijk worden op
gegeven. Het spijt mij, dat te hebben moeten hooren, want
Mijne Heeren, zoo erg is de toestand niet.
De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik ver
onderstel, dat U mij niet goed verstaan hebt U laat het voor
komen alsof ik aanmerking heb gemaakt op de soort keien, die
m de Stationsstraat liggen, alsof de weg door dat soort keien
onberijdbaar is. Dat bedoel ik niet. Er zijn plaatsen in de Sta
tionsstraat, waar men verplicht is vanwege de gaten in den
keiweg op zijde te rijden om geen veeren te breken Dat is op
verschillende plaatsen het geval b.v. tusschen de woning van
den heer Tierolff en het Hotel Cockx. Gaat U daar de straat
eens met attentie na en U zult zien, dat het hoog tijd wordt
dat die gaten verdwijnen. Verder heb ik op dien weg geene
aanmerkingen. Het is juist, dat er zich hier en daar zulke ga-
'ten in dien weg bevinden.
De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter- Na Uwe ver
klaring, da de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 1 en II
alleen beoogen de waterverspilling tegen te gaan en dat het in
Uwe bedoeling ligt op die wijze die artikelen te interpretee
ren, ineen ik van verdere wijzigingen der redactie te kunnen
afzien.
Op de tweede plaats zou ik U willen bijvallen bij hetgeen
U gezegd hebt omtrent het onderhoud der wegen. Ik zou niet
graag hebben, dat de meening van den heer Heerma van Voss,
die hij zelf grootendeels introk, onweersproken bleet Naar
mijne meening gaat het niet aan, om in het algemeen té klagen
over het onderhoud der wegen in onze gemeente en daarvoor
het hoofd van het plaatselijk bestuur aansprakelijk te stellen,
wanneer men geen andere gegevens heeft dan juist een paar
honderd Meter op een bepaalden weg. Mijnheer de Voorzitter,
het spijt mij, dat een onzer medeleden dit heeft gedaan, maar
ik kan eene dergelijke wijze van optreden niet billijken
De Voorzitter: Mijne Heeren, ik ga thans over tot artikels-
gewijze behandeling cler concept-verordening. Naar aanleiding
van het advies, hetwelk wij omtrent deze verordening van
onzen rechtskundigen adviseur Mr. Rassers alhier hebben
ontvangen, zal ik alsnog eenige wijzigingen voorstellen
Zoo stel ik U voor artikel 22 aan te vullen met de woorden
„aan den openbaren weg" en te lezen:
„Het is verboden voorwerpen of stoffen, hoe ook genaamd
op den openbaren weg, in portieken, op afgesloten stoepen
aan den openbaren weg of in openbare wateren, goten of
riolen te werpen, uit te storten of te doen uitloopen."
Verlangt omtrent dit artikel iemand het woord"3 Verlangt
iemand stemming? Niemand? Dan is het aangenomen.
Artikel 23 wordt eveneens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De Voorzitter: Verlangt omtrent artikel 24 een der leden
het woord?
De heer G. Konings: Mijnheer de Voorzitter! Ik apprecieer
ten zeerste, dat U als voorzitter naar aanleiding van het ge-
sprokene door den heer Verheijen hebt te kennen gegeven,
dat hoofdzakelijk de bedoeling van deze wijziging is, verspil
ling van water te voorkomen. Ik herhaal, dat ik het apprecieer,
dat Uwe opvatting omtrent de toepassing van de verordening
niet van dien aard zal zijn, zooals zij feitelijk in de verordening
is omschreven, maar ik maak mij angstig, dat wanneer de re
dactie van dit artikel niet wordt gewijzigd en wordt aange
nomen zooaIs zij hier letterlijk'is voorgesteld, de ingezetenen
in conflict zullen kom met de politie. U zult mij toegeven, dat
wanneer een ingezetene last geeft aan zijne dienstbode of aan
wien ook om een afgesloten stoep of portiek met water van
vuil te reinigen, en de verordening luidt, zooals hier voorge
ste d is, dan ieder politie-agent het recht heeft verbaal op te
maken. Dan kunnen wij wel zeggen, de Voorzitter van den
Gemeenteraad als hoofd van de politie heeft in de openbare
vergadering verklaard, dat die bepaling niet zoo streng moet
opgevat worden, maar dan komen wij beslist in moeilijkheden,
Is het nu niet mogelijk Mijnheer de Voorzitter een middenweg
te vinden, zoodanig dat die moeilijkheden kunnen worden ver
meden?
Hoeveel winkelhuizen heeft men niet, die een portaal heft-
hen, zelfs die een particulieren stoep hebben, en hoe dikwijls
worden die niet bevuild door honden, of op eene andere ma
nier? Het zou toch wel ongelukkig zijn, wanneer de eigenaar
van een dergelijk pand niet in de gelegenheid zou zijn, zijn
stoep met water te kunnen reinigen.