VERGADERING VAN 30 DECEMBER 1918.
Braat in handen wenscht te houden, daaraan deze bepaling
vastknoopen, dat de verhooging pas in werking zal tre
den, wanneer de Maatschappij officieel heeft toegestaan, dat
de loonen op het niveau onzer besluiten worden gebracht of
wel, dat zij ten genoege van Burgemeester en Wethouders
heeft aangetoond, dat het brengen van die loonen op dat peil
met financieel onoverkomelijke bezwaren gepaard gaat.
De Voorzitter: Ik geloof, dat U de vorige vergadering niet
hier aanwezig waart, toen die kwestie breedvoerig is be
sproken. Toen heb ik juist doen uitkomen, dat Burgemeester
en Wethouders niet eenmaal, maar bij herhaling aan Mabeg
hebben verzocht om de loonen minstens gelijk te doen zijn
aan die van de ambtenaren, beambten en werklieden in
dienst der gemeente. Zonder hiertoe van onze zijde bevoegd
heid te hebben heeft de Maatschappij aan het bestuur van
den St. Paulusbond te Utrecht geschreven, dat zij daar niet
wenschte toe over te gaan. Het bestuur van den St. Paulus
bond heeft ons een afschrift van het schrijven van Mabeg toe
gezonden en daaruit blijkt, dat de Maatschappij te kennen
geeft, dat zij, omdat zij zoo weinig medewerking ondervond
èn van den Raad èn van het Gemeentebestuur van Roosen
daal, niet wenschte te voldoen aan het verzoek van het be
stuur van St. Paulus tot gelijkstelling der loonen.
Nu is door den heer Braat het voorstel gedaan, wat ik ten
zeerste apprecieer, om nogmaals blijk te geven van welwil
lendheid maar tevens inwilliging vorderen van onzen
wensch, om te voorkomen, dat deze zaak nu weer niet aan
den kapstok wordt opgehangen.
Door ons is de omissie begaan, dat wij ons bij het afsluiten
onzer overeenkomst daarin de goedkeuring der loonen en
werktijden niet hebben voorbehouden. Wanneer ik nog ooit
eene overeenkomst met deze Maatschappij zal hebben af te
sluiten, geef ik U de verzekering, dat ik in de overeenkomst
zal vorderen, dat de Gemeenteraad zal hebben goed te keu
ren de loonen, die aan de beambten en werklieden zullen
worden uitbetaald.
Nog eens, wij hebben de Maatschappij bij herhaling het ver
zoek hiertoe gedaan.
De heer Verheijen: Dan vervalt mijne opmerking.
De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan niet appre-
cieeren, dat de Maatschappij met dergelijke gezegdes voor
den dag komt. Ik geloof, dat de Maatschappij den laatsten
tijd geen prachtige zaken gemaakt heeft, maar is zij nu al
vergeten, dat zij de eerste jaren der exploitatie toch zeker
goede zaken gemaakt heeft? En nu voor den korten tijd, dat
er verlies is, welk verlies echter toch weer niet voor hare
rekening komt, want wij moeten het op slot van rekening
allemaal betalen, daar gaat niets af, de gemeente betaalt in
elk geval vind ik het niet fair van de Maatschappij, dat
zij nu den werkman zijn loon onthoudt, omdat zij op 't oogen-
blik geen beste zaken maakt. Dat vind ik niet fair, daar kan
ik niet overheen, dat wil er bij mij niet in- Ik heb verschillende
malen al gedreigd het voorstel te doen om de waterleiding
over te nemen, ik heb dit jaar gemeend dit om verschillende
omstandigheden niet te moeten doen, maar nu er dit geval
weer bijkomt, moet ik U werkelijk zeggen, wanneer ik steun
vind in deze vergadering, zal ik vanavond nog het voorstel
doen om het contract met de Maatschappij op te zeggen. Het
is nu nog precies de tijd, wanneer morgen een aangeteekende
brief naar Utrecht gaat, dan kan vóór 1 Januari de opzegging
plaats hebben en kunnen wij in 1920 de exploitatie ter hand
nemen. Wanneer mij iemand steunt, zal ik vanavond het
voorstel nog doen.
De Voorzitter: Mijne Heeren! Ik zal eerst punt II afwer
ken, en zal den heer Braat de gelegenheid geven in comité-
generaal daaromtrent van gedachten te wisselen.
Ik stel thans voor het volgende besluit te nemen:
De Raad der gemeente Roosendaal en Nispen,
Overwegende, dat wegens verhooging van den prijs der
bedrij'fsolie voor de exploitatie der drinkwaterleiding der ge
meente ter voorkoming van verlies op die exploitatie ver
hooging van den prijs van het water noodzakelijk is,
BESLUIT
met betrekking tot den prijs van het water der drinkwa
terleiding te bepalen, dat de tarieven vermeld in artikel 2 van
het bij Raadsbesluit van 5 December 1913 goedgekeurde
reglement voor de levering van water uit de gemeente-drink
waterleiding voor het jaar 1919 met 15% (vijftien procent)
kunnen worden verhoogd, onder voorwaarde, dat de loonen
van de ambtenaren, beambten en werklieden, aan de water
leiding in de gemeente werkzaam, ter beoordeeling van Bur
gemeester en Wethouders met ingang van 1 Januari 1919
minstens even hoog zullen zijn als de jaarwedden en loonen
van de gemeenteambtenaren, beambten en werklieden in
gemeentebedrijven bij Raadsbesluit van 15 October j.1. vast
gesteld.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van den
Raad der gemeente Roosendaal en Nispen, van den 30sten
December 1918.
De Secretaris, De Voorzitter,
A. A. RADEMAKERS. AUG. COENEN.
De Voorzitter: Verlangt iemand stemming over dit besluit?
Niemand? Dan is het aangenomen. Het voorstel is dus onder
de daarbij gestelde voorwaarden aangenomen. Wanneer de
Maatschappij die voorwaarde niet aanneemt, is die verhoo
ging vanzelf vervallen.
III. Voorstellen van de Gascommissie.
De Voorzitter: Mijne Heeren! Er is nog een nader schrij
ven onder dagteekening van heden bij Burgemeester en Wet
houders ingekomen. Ik meen goed te doen U hiervan dooi
den Secretaris allereerst voorlezing te doen geven.
De beer K. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb nog
bijzondere mededeelingen te doen omtrent de kolenvoorzie-
ning der gasfabriek, die verband houden met verschillende
bepalingen der door ons voorgestelde verordening. Ik zou
U willen voorstellen mij gelegenheid te geven om deze mede
deelingen te kunnen doen in geheim comité.
De Voorzitter: Wenscht U punt 3 te behandelen in comité
generaal? Is dat een voorstel van U of van de Commissie?
De heer K. van Wely: Dat is een voorstel van mij. Ik zou
punt 3 nu willen aanhouden en daaromtrent den Raad straks
na de geheime zitting laten beslissen.
De heer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Zou het niet
beter zijn, dat het in openbare vergadering plaats heeft, dan
weet de burgerij het ook.
De Voorzitter: Dan zal ik eerst punt 4 behandelen. Ik
vind het prettiger voor het publiek, dat belang stelt in de
vergadering van den Raad eerst de agenda af te werken, dan
te beginnen met de vergadering op te heffen en dan weer te
heropenen.
VERGADERING VAN 30 DECEMBER 1918.
De heer Voeten: Mijnheer de Voorzitter! Ik vind het ook
beter om deze zaak in het openbaar te behandelen.
De Voorzitter: Er kunnen mededeelingen gedaan worden,
die niet voor publiciteit vatbaar zijn. Wanneer de Voorzitter
der Gascommisie ons vraagt die in comité-generaal te behan
delen, dan dienen wij ons aan dat verzoek te houden.
IV. Ontheffing van het verbod van het schrobben en dweilen
van trottoirs.
De Voorzitter: Ik verzoek den Secretaris voorlezing te
geven van het wijzigingsbesluit.
Na voorlezing zegt:
De Voorzitter: Dit is het voorstel Mijne Heeren, dat door
Burgemeester en Wethouders wordt gedaan. Wenscht om
trent dit voorstel nog een der leden het woord?
De heer G. Konings: Mijnheer de Voorzitter! Wanneer ik
het voorstel van Burgemeester en Wethouders goed ver
staan heb, dan ligt het in de bedoeling, dat tweemaal in de
maand gelegenheid zal gegeven worden om niet alleen stoe
pen en portieken maar ook de trottoirs te schrobben en te
dweilen.
De Voorzitter: Juist.
De heer G. Konings: Maar hoe moet het nu gebeuren, wan
neer bij dag of nacht door een of andere toevallige omstan
digheid in dien tusschentijd de boel bevuild wordt? De moge
lijkheid is toch niet uitgesloten, dat wanneer b.v. vandaag
de boel gezuiverd mag worden daags of 's nachts daarop
door verschillende mogelijke omstandigheden de toestand
van dien aard is, dat het hoogst noodzakelijk is tot reiniging
over te gaan.
De heer Verheijen: Wachten totdat de politieagenten
voorbij zijn!
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben geen
kans gezien om met hunne ontheffing verder te gaan, dan
hier wordt voorgesteld. Het is eenmaal een verbod in de
politieverordening; wenscht men dat verbod op te heffen, dan
moet de politieverordening worden herzien. Wenscht men
dat verbod te behouden, dan moet ontheffing worden ver
leend, en nu kan de Gemeenteraad niet voor elk bijzonder
geval eene ontheffing in elkaar zetten, wel een algemeen ver
bod. Ik heb al eens gezegd, wanneer dergelijke verbodsbepa
ling bestaat, ligt het op den weg van ieder ambtenaar of
van ieder beambte zijn ambt te verstaan en te begrijpen,
dat hij dan naar omstandigheden heeft te oordeelen en heeft
te begrijpen, wat noodzaak is geweest. Doet hij dat niet, dan
hoort hij in die categorie van ambtenaren of beambten niet
thuis. Ieder amblenaar moet verstaan, waarom bepalingen in
eene verordening gemaakt zijn en vooral zorgen geen woor
denzifter te blijken.
Verschillende leden: Juist!
De Voorzitter: De Burgemeester moet dat evengoed we
ten te doen als ieder ambtenaar. Wanneer hij ziet, dat zich
omstandigheden voordoen, waardoor overtredingen niet zijn
te vermijden, dan moet hij dat ook kunnen laten passeeren. Ik
kan er niets aan doen, als er beambten zijn, die dat niet kun
nen. Omtrent zulke menschen kan men bij mij beklag doen;
ik kan ze dan straffen, maar verder reikt mijne macht in deze
niet.
Ik moet U zeggen, dat Burgemeester en Wethouders hier
zoo welwillend mogelijk geweest zijn. U kunt alleen nog ge
daan krijgen, dat U de ontheffing wekelijks stelt. Dat kunt U
gedaan krijgen. Het is alleen de bedoeling om de ontheffing
onmiddellijk te doen ingaan. Wenscht men later, dat deze
ontheffing wekelijks gegeven wordt, dan ligt het op den weg
van Burgemeester en Wethouders om voor te stellen arti
kel 24 te veranderen. Nu is dat nog niet noodig. Als men
eerst eene verbodsbepaling maakt, waarop regelmatig afwij
kingen worden verleend, zou ik dit niet kunnen goedkeuren.
Ik zal er dan ook over laten stemmen, want U krijgt mijne
stem niet. De Raad heeft eerst gezegd, wij verbieden dat en
nu zegt de Raad, wij ontheffen niet voor bepaalde gevallen,
maar, zooals het hier luidt, geven wij eene ontheffing om de
veertien dagen. Ik heb nooit gedacht, dat dit de bedoeling is.
Dan moet men zeggen, wij wijzigen hiervoor de politieveror
dening.
De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter! Ik vond het
juist zoo'n gelukkige oplossing, omdat men daardoor alle for
maliteiten van de politieverordening vermijdt en het doel be
reikt, wat men zich voorstelt.
De Voorzitter: Het is ook eene gelukkige oplossing, maar
eene, die niet langer mag bestaan dan eene maand, dan moet
de politieverordening gewijzigd worden.
De heer De Bruyn: Mijnheer de Voorzitter! U zegt, U
krijgt mijne stem niet.
De Voorzitter: Neen, ik ben toch baas over mijne stem.
De heer De Bruyn: Natuurlijk, dat is logisch, maar ik be
grijp Uwen gedachtengang niet goed. Dat verbod is er geko
men onder den drang der omstandigheden. Het werd door
de Maatschappij gevraagd ter bezuiniging van water.
De Voorzitter: Pardon!
De heer De Bruyn: Zoo is het er gekomen.
De Voorzitter: In artikel 24 staat: schrobben van den open
baren weg anders dan van gemeentewege is verboden.
De heer De Bruyn: Dan heb ik mij vergist, maar sinds die
politieverordening gemaakt is, zijn er andere leden in den
Raad gekomen, dan zij, die zitting hadden bij de vaststelling
dier verordening.
Verschillende leden: Neen, neen, dat is niet zoo.
De heer De Bruyn: Ik was er nog niet bij.
De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik ben
het Dagelijksch Bestuur heel dankbaar voor de voorgestelde
tegemoetkoming aan de bezwaren, die ik de vorige vergade
ring tegen de algemeene vervuiling van de trottoirs in het
najaar, heb ingebracht, want er moet iets gedaan worden.
Nu kunt U zeggen Mijnheer de Voorzitter, het past niet, het
hoort niet zoo'n ontheffing langer dan eene maand te laten
bestaan, maar als dat zoo is, dan moeten wij een anderen
weg inslaan. De politieverordening zegt duidelijk, het schrob
ben van trottoirs, anders dan van gemeentewege, is verbo
den. Welnu, dan moet de gemeente het zich tot plicht stel
len iederen Zaterdag of om de veertien dagen de trottoirs te
reinigen; maar aangezien de gemeente het toch niet doet, of
het misschien bij één keer laat, vind ik deze ontheffing veel
beter. Iedereen is blij, dat hij eens mag schuren zonder ge
vaar te loopen een procesverbaal te krijgen. Daarom ga ik
er graag mede accoord.
De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Zou het misschien
te doen zijn, om aan het bezwaar van den heer G. Konings
tegemoet te komen, er aan toe te voegen: bijzondere geval
len voorbehouden?
De heer Verheij'en: Dan raakt U nog verder van huis.
De heer E. van Wely: Er zijn altijd bijzondere gevallen.
Besluit tot verhooging van den prijs van het water der drinkwaterleiding met 15%. Voorstellen van de Gascommissie
inzake de gasrantsoeneering.
Besluit tot het verleenen van ontheffing van het verbod, tot schrobben en dweilen van trottoirs.