VERGADERING VAN 30 JUNI 1917. handen van den Gemeenteraad de salarisregeling voor het on derwijzend personeel, vastgesteld in onze vergadering van 14 Maart jl. Bij dat schrijven is het rapport gevoegd, dat door den Districts-schoolopziener naar aanleiding van de door ons vastgestelde salarisregeling aan de Gedeputeerde Staten is uitgebracht. Gedeputeerde Staten verzoeken den Raad aan de hand van dat rapport, de salarisregeling nader in overweging te nemen. Ik verzoek daarom den Secretaris allereerst voor lezing te willen geven van dat rapport, ten einde U een dui delijk inzicht te geven in de wijzigingen en aanvullingen door den Districts-schoolopziener voorgesteld. Na voorlezing van het rapport zegt: De Voorzitter: Mijneheeren! Vooraf wensch ik U de voor stellen door den Districts-schoolopziener in zijn rapport aan de Gedeputeerde Staten gedaan, nader toe te lichten. De na dere voorstellen van Burgemeester en Wethouders zijn U toe gezonden en hieruit heeft U kunnen zien, wat Burgemeester en Wethouders van die voorstellen hebben overgenomen. In de eerste plaats heeft de Districts-schoolopziener opge merkt, dat de hoofden van scholen volgens de figeerende re geling aan eindsalaris een bedrag van f 1770, f 1970 en f 2070 kunnen bereiken. Dit is juist, maar de Districts-schoolopziener verzuimt hier aan de Gedeputeerde Staten mede te deelen, dat de ancienniteitsverhoogingen, welke worden toegekend, niet alle dezelfde zijn; de vier eerste verhoogingen worden ge geven voor dienstjaren bij het onderwijs hier en elders, ter wijl de beide laatste zijn te verkrijgen door dienstjaren uit sluitend hier in deze gemeente bij het onderwijs doorgebracht. M. i. had dit onderscheid in het rapport moeten worden ver meld. Nu is de waarheid geen geweld aangedaan, maar ook de juiste waarheid staat niet vermeld; deze mag wel eens op den voorgrond worden geplaatst, anders krijgt men geen juist inzicht in de zaak. Wat de regeling voor de onderwijzers betreft, hiervoor geldt dezelfde opmerking. Voor de onderwijzers kan de jaar wedde onder de tegenwoordige verordening klimmen tot 1145 gulden, mits die onderwijzers 40 dienstjaren hebben, waarvan de laatste 25 jaren in deze gemeente moeten zijn doorge bracht. Ik wenschte dit even te releveeren, omdat de vergadering anders door de voorlezing van het rapport den indruk kon krijgen, dat Burgemeester en Wethouders bij hunne nadere voorstellen weinig rekening hielden met hunne vroegere. Aan gezien echter bij hoofden en onderwijzers verwachtingen zijn opgewekt, wenschen Burgemeester en Wethouders van den Raad de beslissing uit te lokken, of hij bereid is de ancienni teitsverhoogingen zoo ver uit te strekken, dat het eindsalaris door allen in korteren termijn kan worden bereikt en daarom stellen zij U voor die ancienniteitsverhoogingen van drie- op vierhonderd gulden te brengen. Hierdoor wordt tevens ver kregen, dat de eindsalarissen van hoofden en onderwijzers nog tot een hooger bedrag dan vroeger kunnen klimmen. De Districts-schoolopziener geeft verder in overweging het verschil in eindsalaris voor de hoofden 200 gulden te doen zijn. Hiertoe wenschen wij echter geen voorstel te doen. Om dit i verschil te verkrijgen, kon evenzeer worden voorgesteld het minimumsalaris van het hoofd van een school voor gewoon lager onderwijs te verlagen, om zoodoende het door den Dis tricts-schoolopziener gewenschte verschil tusschen de mini mum-salarissen der hoofden te doen ontstaan. Dit is eenvou dig 1'art de grouper les ciffres. De Inspecteur van het lager onderwijs in de 1ste inspectie en alle Districts-schoolopzie- ners in die inspectie, waartoe ook onze gemeente behoort, hebben de wenschelijkheid doen kennen, om de jaarwedde van het hoofd eener school te doen zijn: f 700 pl. f 200 voor het bezit der hoofdakte pl. 300 gulden voor het hoofdschap, dus 1200 gulden en niet 1400 gulden, waarmede onze salaris regeling begint. Waren wij dus begonnen met 1300 gulden toe te kennen, dus 100 gulden meer, dan kunnen wij van zelf het verschil van 200 gulden in de salarissen der hoofden bereiken, zonder daardoor de aangenomen eindsalarissen te verhoogen. De Schoolopziener kent verder den hoofden van scholen geen vrije woning toe; onze verordening echter wel. Deze factor mag bij het vaststellen der jaarwedden niet worden vergeten. Daar bij de verordening van 14 Maart jl. de benaming van school A, B, C, D en E geheel is vervallen en daarvan dus ook in het geheel niet wordt gerept, heeft het mijne aandacht ge trokken, dat de Districts-schoolopziener die benaming toch in zijn rapport heeft gebezigd. De verordening kent alleen scho len voor meer uitgebreid, uitgebreid en gewoon lager onder wijs. Ik wensch dit hier uitdrukkelijk te doen uitkomen, aan gezien de hoofden van scholen alleen aanspraak krijgen op het salaris, waarop het leerplan hunner school hun aanspraak geeft. Er is hier op het oogenblik ik moet het tot mijn spijt bekennen naar het oordeel van den Districts-schoolopzie ner geen enkele school, die aan de eischen eener M.U.L.O. school voldoet, zoodat ook geen hoofd aansprak kan maken op de jaarwedde, die thans bij artikel I voor het hoofd eener M.U.L.O.-school is uitgetrokken. Dit geldt eveneens voor de scholen, wier leerplan als U.L.O. school nog niet is vastgesteld. Ik heb, meen ik, deze zaak thans duidelijk toegelicht ik deed dit te meer, opdat er later geene onaangenaamheden zouden kunnen ontstaan, daar vergissing thans niet mogelijk is. De voorstellen van Burgemeester en Wethouders luiden als volgt: de beginjaarwedde voor het hoofd eener M.U.L.O. school wordt voorgesteld op 1700 gulden, voor eene U.L.O. school op 1600 gulden en voor het hoofd eener school voor gewoon lager onderwijs op 1400 gulden. Verder wordt voorgesteld de ancienniteitsverhoogingen voor het onderwijzend personeel 400 gulden te doen zijn. In afwijking met het bepaalde in de op 14 Maart jl. vastgestelde verordening stellen Burgemeester en Wethouders voor de an- cienniteisverhoogingen in korteren tijd toe te kennen, en wel in vijf gelijke driejaarlijksche termijnen. Worden deze voorstellen aangenomen, dan komen hierdoor vooral de onderwijzers in betere conditie, daar vooral de laat ste wijziging den onderwijzers ten goede komt. Ik open over het eerste punt de beraadslaging. De heer Heerma van Voss. Mijnheer de Voorzitter! Ik ben geheel medegaan met het voorstel, dat het Dagelijksch Bestuur ons hier voorlegt. Alleen zou ik U eene vraag willen stellen naar aanleiding van de toelichting die U op het voorstel hebt gegeven, en wel betreffeende de salarisregeling van de hoof den van scholen, waar zij thans onderscheiden zijn in hoofden van M.U.L.O., U.L.O. en gewone lagere onderwijs-scholen. U hebt daarbij de reserve gemaakt, dat die salarissen voor hoof den van M.U.L.O. en U.L.O. scholen niet zouden gegeven wor den zoo'n klein dreigement zoolang de scholen niet aan de eischen voldoen, maar waar eenmaal de Raad besloten heeft,al een heelen tijd geleden, dat er twee scholen zullen zijn voor M.U.L.O. onderwijs, en drie voor U.L.O. onderwijs, en de oproepingen geschied zijn voor de onderwijzers die er te kort waren, kan ik niet begrijpen dat de schuld, dat die scholen nog niet voor M.U.L.O. of U.L.O. onderwijs ingericht zijn, ge- VERGADERING VAN 30 JUNI 1917. heel aan de hoofden van scholen moet zijn te wijten. Mij dunkt, wanneer de Gemeenteraad besloten heeft, dat er twee M.U.L.O. scholen zullen zijn, dat er dan is eene Commissie van Toezicht op het lager onderwijs en een College van Bur gemeester en Wethouders, die te zorgen hebben, dat vanaf dien datum het M.U.L.O. onderwijs wordt ingevoerd. Dit wilde ik even ter sprake brengen en het is niet, dat ik dit zeg zonder reden, want ik weet dat op een van de scholen, welke voor M.U.L.O. onderwijs zijn aangewezen, kinderen zijn, die na de vacantie er blijven, juist omdat het M.U.L.O. onderwijs wordt ingevoerd. Die kinderen zouden naar elders gegaan zijn, wan neer dit niet het geval was en op deze manier zouden wij de ouders van die kinderen verschrikkelijk dupeeren. Daarom geloof ik, dat het wel goed is, dat ik dit hier zeg. Wie de schuld ervan is, dat het M.U.L.O. onderwijs nog niet is inge voerd, weet ik niet, maar mij dunkt, dat het aan Burgemeester en Wethouders is, dat vanaf dien datum het M.U.L.O. onder wijs volgens besluit van den Raad wordt ingevoerd. Daarom wil ik dit college in overweging geven, dat in den kortst mo gelijken tijd daartoe zal worden overgegaan. De Voorzitter: Als antwoord op het gesprokene door den heer Heerma van Voss wil ik direct toegeven, dat de geheele schuld, dat tot heden aan de scholen nog geen M.U.L.O. of U.L.O. onderwijs wordt gegeven, niet berust bij de hoofden, maar ik voeg er direct aan toe, dat ter verkrijging, dat het M.U.L.O. of U.L.O. onderwijs in de leerplannen der scholen wordt opgenomen, de medewerking noodig is van de hoofden van scholen. Ik hoop, dat die medewerking ten volle zal wor den verleend en zeker niet zal worden onthouden. Bij de laatste oproepingen van leerkrachten hebben wij waarlijk geen suc ces gehad; het getal candidaten, dat zich aanmeldden was on voldoende om de aan te vullen plaatsen te kunnen bezetten. Vandaar, dat wij met deze zaak niet vooruit zijn kunnen ko men. Wij zullen direct nieuwe oproepingen plaatsen, in de hoop, beter succes te hebben en te zien, dat het M.U.L.O. en U.L.O. onderwijs aan onze scholen na de vacantie kan wor den ingevoerd. In elk geval geef ik U de verzekering, dat Bur gemeester en Wethouders niet zullen rusten, voor dat dit zal zijn bereikt. Ik breng thans in omvraag de voorstellen van Burgemeester en Wethouders om aan de hoofden van scholen, de onderwij zers en onderwijzeressen van bijstand dezelfde jaarwedden toe te kennen als bij de op 14 Maart j.1. vastgestelde verorde ning zijn aangenomen; het bedrag der ancienniteitsverhoogin gen te brengen op 400 gulden en deze verhoogingen toe te kennen in vijf gelijke driejaarlijksche termijnen. Met algemeene stemmen worden deze voorstellen aange nomen. De Voorzitter: Thans stel ik U namens Burgemeester en Wethouders voor, de belooning voor het geven van taal- en herhalingsonderwijs gelijk te doen blijven en die belooning te bepalen op 75 centen per uur. Burgemeester en Wethouders begrijpen niet, dat aan den Districts-schoolopziener is ont gaan, dat in het artikel waarin dit is geregeld, het geven van taalonderwijs met 60 centen werd betaald. Vandaar dat zij dit voorstel doen. Met algemeene stemmen wordt ook dit voorstel aange nomen. De Voorzitter: Nog stellen Burgemeester en Wethouders voor, de vergoeding voor huishuur voor het hoofd van school te Nispen te bepalen op f 300. De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter, hoeveel bedroeg die vergoeding vroeger voor het hoofd der school te Nispen? De Voorzitter: Thans bedraagt die vergoeding f 250. Met algemeene stemmen wordt het voorstel van Burge meester en Wethouders om de vergoeding voor huishuur voor het hoofd der school te Nispen te bepalen op 300 gulden, aan genomen. De Voorzitter: Hiermede zijn wij aan een punt gekomen, waarover ik U nog een kort woord wensch te zeggen. Burgemeester en Wethouders zijn niet mede gegaan op het voorstel van den Districts-schoolopziener om de tegemoet koming in de huishuur voor de onderwijzers te brengen van 100 op 125 gulden. Burgemeester en Wethouders hebben dit niet voorgesteld, omdat zij van oordeel zijn, dat voor het geval de tegemoetkoming in de huishuur voor de onderwijzers wordt gebracht op 125 gulden, de tegemoetkoming in de huis huur aan andere ambtenaren toegekend, eveneens op 125 gul den dient te worden gebracht. Zij zouden dan ook dit voorstel aan de vergadering doen. De heer Heerma van Voss: Wat Uw argument betreft, dat de andere ambtenaren die verhooging eveneens zouden moe ten hebben, is juist, maar betreft toch alleen maar de politie agenten? De Voorzitter: Pardon, de politie-agenten genieten geene tegemoetkoming in de huishuur. Die andere ambtenaren zijn de gehuwde ambtenaren, werkzaam ter secretarie, aan de ge meente-gasfabriek en bij den dienst van publieke werken. Wanneer de Raad nu oordeelt, dat de vergoeding 125 gulden moet bedragen, heeft U bij de eerstvolgende begrooting van zelf een voorstel van Burgemeester en Wethouders te ver wachten, om aan de overige ambtenaren eveneens die 25 gul den verhooging toe te kennen. Dit zou voor de gemeente eene hoogere uitgave van 250 gulden beteekenen. De heer Heerma van Voss: Dan vind ik dat toch geen be zwaar. Ik heb er de vorige maal ook op aangedrongen en ik wil dat gaarne blijven doen. De Voorzitter: U stelt dus voor overeenkomstig het advies van den Districts-schoolopziener de tegemoetkoming in de huishuur te brengen van 100 op 125 gulden? De heer Heerma van Voss: Ja, mijnheer de Voorzitter. De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Uit het argument, dat de Schoolopziener in zijn rapport omtrent de vergoeding voor huishuur bezigt, volgt, indien ik tenminste goed gelezen heb, dat die 25 gulden feitelijk betaald worden door het Rijk. Ik meen, dat hij dat in zijn rapport zegt, en dat is natuurlijk niet het geval bij de andere ambtenaren der gemeente. Der halve kan dat geen argument zijn, om die vergoeding niet op 125 gulden te brengen. Volgens het rapport van den School opziener worden, zooals gezegd, die 25 gulden betaald door het Rijk, of heb ik mij daarin vergist? De Voorzitter: U heeft zeer goed gelezen; of dat echter een gelukkig argument is, betwijfel ik zeer. Wanneer de School opziener opgeeft, wat wij van het Rijk terugkrijgen, had hij bij zijn verhoogingsvoorstel ook moeten opgeven, wat het Rijk vergoedt in de tractementen. Ofschoon nu de jaarwedden zeer beduidend worden verhoogd, heeft U in het geheele rap- Jaarwedderegeling onderwijzend personeel. Jaarwedderegeling onderwijzend personeel.

Raadsnotulen

Roosendaal: 1913-2006 | 1917 | | pagina 45