VERGADERING VAN 25 AUGUSTUS 1915. Request van de vereeniging „De Ambachtsschool voor Bergen-op-Zoom en Omstreken" houdende verzoek om subsidie. dat wij het misschien wel gaarne zouden zien, dat de subsidie zou gegeven worden, ondanks ons afwijzend ad vies, mag ik den heer Verheijen niet toegeven. Het advies, dat wij gegeven hebben, is heel oprecht. Dat de heer Verheijen er in kan lezen, dat wij het nut van het ambachtsonderwijs niet betwijfelen, daar heeft hij goed gelezen. De Commissie erkent ten volle liet nut van het ambachtsonderwijs. Zooals het echter bij aanvragen om subsdiie in den regel gaat, is het bier vooral een kwestie van een precedent te stellen. Wanneer wij voor het onder wijs van leerlingen uit deze gemeente, die naar andere plaatsen gaan, dus voor een zekere categorie personen, subsidie gaan geven, moeten wij ook niet huiverig zijn eveneens subsidie te verstrekken, wanneer voor andere cursussen daarom gevraagd wordt. Er zouden b.v. eenige leerlingen een cursus volgen te Dordrecht, ik zal maar zeggen voor coupeur. Komt nu zoo'n inrichting aan Roo sendaal subsidie vragen, dan zouden wij die ook moeten verleenen. Dat is eigenlijk het standpunt, waarvan !de Commissie met betrekkng tot het toekennen deizer subsidie uitgaat, dat daardoor een precedent wordt gesteld en men dus niet huiverig moet zijn, wanneer deze wordt gegeven, die ook aan anderen te verleenen. Wij erkennen ten volle het nut van het ambachtsonder wijs, maar iets anders is dat te gaan subsidieereui. De heer De Bruyn: Mijnheer de VoorzitterIk gevoel heel veel voor hetgeen de heep Verheijen heeft gezegd, dat het ambachtsonderwijs heel nuttig" is, maar ik ben het met den heer Heerma van Voss eens, dat men er huiverig voor moet zijn met het verleenen van subsidie te beginnen. Reeds meerdere malen zijn hier subsidieaanvragen in gekomen voor het houden van cursussen in onze ge meente, welke cursussen eveneens heel nuttig zijn, o. a. van eene vereeniging, welke hier een cursus in boekhou den wilde geven. Op die aanvrage is toen afwijzend be schikt. Wanneer wij hiermede beginnen, waar blijven wij dan? Wanneer wij consequent zijn, dan moeten wij al die aan vragen inwilligen. Wanneer dan een andere categorie menschen, het een of ander vak beoefenend, om subsidie verzoekt, moeten wij die ook verleenen. Daarom ben ik er niet voor te vinden mijne stem te geven aan het verzoek om subsidie der ambachtsschool. De heer Verheijen: Mijnheer de VoorzitterMag ik een enkel woord om te riposteeren op de opmerkingen gemaakt door den heer Heerma van Voss en den vorigen spreker. De heer Heerma van Voss meent, dat ik eene verkeerde conclusie trek uit het schrijven der Commissie van toe zicht op het Middelbaar Onderwijs, dat ik niet goed begrijp de positie, waarin deze Commissie werd gebracht, welke meende niet competent te zijn in het geven van advies. Mijnheer de Voorzitter, het wil mij voorkomen, dat dit bezwaar niet te zwaar weegt Wanneer de Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs zich incompetent meent, wordt die incompetentie volkomen gedekt door het feit, dat de Raad der gemeente Roosendaal, afgescheiden van de wet, haar verzoekt en ppdracht geeft over eene dergelijke zaak te adviseeren. Stel, dat de wet in het midden zou laten, of de Com missie over het ambachtsonderwijs heeft te adviseeren, zou dat advies toch op hoogen prijs worden gesteld enkel en alleen door dit feit, dat de Gemeenteraad van Roo sendaal haar advies vraagt en wordt zoodoende (een© wettelijke lacune volkomen gedekt door het besluit van den Roosemdaalschen Raad. Afgescheiden daarvan, kan ik het argument, dat tde voorzitter der Commissie op het Middelbaar Onderwijs heeft doen gelden, niet deelen. Hij meent, dat eene be slissing in gunstigen zin op het verzoek der ambachts school van Bergen-op-Zoom zou stellen een precedent en aanleiding zou geven tot het verleenen van subsidie aan allerlei mogelijke cursussen. Ik meen, Mijnheer de Voorzitter, dat eene dergelijke conclusie uit deze beslis sing niet te trekken valt. Wanneer wij subsidieeren eene ambachtsschool, dan subsidieeren wjj eene groote in richting van maatschappelijk nut, waarvan de invloed zich over eene groote streek doet gevoelen. Het zal U bekend zijn, dat eene ambachtsschool nooit wordt opgericht voor eene bepaalde plaats, maai- altijd door de Regeering als eisch wordt gesteld voor de op richting eener ambachtsschool en subsidieering daarvan toelating van leerlingen uit omliggende gemeenten. Wanneer nu de Regeering de ambachtsscholen subsi dieert met 50o/o 'der exploitatiekosten, meen ik daaruit toch wel te mogen concludeeren, waar wij uit eigen ondervinding weten, welk groot nut eene dergelijke in richting voor eene streek oplevert, dat de Raad gerust op dat verzoek kan ingaan en durf ik dan ook voor eene gunstige beschikking deze aanvrage zeer warm aanbevelen. De heer Braat: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij geheel met bet gesprokene door den heer Verheijen ver eenigen. Ik heb ook nog een ander motief. Ik meen ge lezen te hebben in het request van het bestuur jlcr ambachtsschool te Bergen-op-Zoom, dat de toegang tot de school ook aan min- en onvermogendem uit onze gemeente steeds is opengesteld, en juist daarom is dit een reden te meer, dunkt mij, om de subsidie te verleenen. Wat het stellen van een precedent aangaat, ben ik het met den heer Verheijen eens. Men heeft ieder geval op zich zelf te beschouwen en te beoordeelen en hetgeen de heer Heerma van Voss heeft gezegd omtrent eenige; menschen, die een cursus voor coupeur willen volgen, heeft niet veel te beteekenen. Zooals ik gezegd heb, moet men deze zaak op zich zelf beschouwen en is zulks niet van dergelijk algemeen belang1 gis eene ambachts school. De beer E. van Wely: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij ook vereenigen met het gesprokene door den heer Verheijen. Ik vind, dat er wel iets voor is om die sub sidie te verleenen. De vergelijking om iedere zaak af zcnderlijk te subsidieeren, gaat bij mij pok niet op. De Voorzitter: Ik zal thans in omvraag brengen om overeenkomstig het advies der Commissie eene afwij zende beschikking te nemen op het verzoek van het be stuur der ambachtsschool van Bergen-op-Zoom. De heer Verheijen: Mijnheer de Voorzitter! Was het misschien niet gewenscht om het ingaan op het verzoek van het bestuur der ambachtsschool, als zijnde van de verste strekking, aan de orde te stellen? De Voorzitter: Ik ben juist van eene tegenovergestelde meening. Wanneer bet voorstel om op het verzoek eene) 9 VERGADERING VAN 25 AUGUSTUS 1915. Request van bewoners der Groenstraat om een verhard voetpad in die straat. Onderzoek van geloofsbrieven. Verzoek van den heer N. I. M. Andriessen om ontslag als leeraar aan de burgeravondschool. afwijzende beschikking te nemen verworpen wordt, komt vanzelf het uwe aan de orde. Het voorstel der Commissie, hierna in stemming ge bracht, wordt aangenomen met acht stemmen voor en zes stemmen tegen. Tegen stemden de heeren Voeten, Verheijen, G. J. Konings, Braat, E. van Wely en de'Voorzitter. X. Request van bewoners der Groenstraat, houdende verzoek tot het aanleggen van een verhard voet pad in die straat. De Voorzitter: Mijneheeren! Overeenkomstig den wensch dezer vergadering stel ik namens Burgemeester en Wethouders voor dit punt aan te houden tot bij de behandeling der begrooting 191G. Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten. XI. Onderzoek van de geloofsbrieven van nieuw inko mende leden van den Gemeenteraad. De heeren A, F. Vos, G. A. van Dorst, A. Heerma yan Voss, J. Verheijen en A. J. M. He Bruyn, wier geloofs brieven zullen worden onderzocht, verlaten de vergadering. De Voorzitter: Mijneheeren! Ingevolge art. I van het Reglement van Orde voor onze vergaderingen heb ik de eer eene Commissie van drie leden te benoemen tot onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuw inkomende leden van den Gemeenteraad. Hiertoe worden door mij benoemd de heeren K. Wi. F. M. van Wely, J. A. C. van Gastel en G. J. Koni|og(s en schors ik gedurende dat onderzoek de openbare zitting. Na een kwart uur wordt de schorsing opgeheven en geeft de Voorzitter het woord aan den heer G. J. Konings, die namens de Commissie het volgende rapport uitbrengt. De Commissie, in wier handen ter fine van onderzoek zijn gesteld de geloofsbrieven van de leden van den Ge meenteraad, gekozen bij de op Dinsdag, 29 Juni 1915 gehouden verkiezing, heeft de eer Uwe vergadering Jaet volgende te rapporteeren: Op genoemden datum van 29 Juni 1915 zijn voor het lidmaatschap van den Raad candidaat gesteld: in kiesdistrict I de heeren A. J. M. de Bruyn en F. M. J. H. Schul, in kiesdistrict II de heeren A. Heerma van Voss en J. Verheijen, en in kiesdistrict III de heeren G. A. van Dorst en A. F. Vos. Deze candidaalstellingen hadden tot uitkomst, dat tot leden van den Raad dezer gemeente werden benoemd verklaard in kiesdistrict I de heeren A. J. M. de Bruyn en ,'F. M. J. II. Schul, in kiesdistrict II de heeren A. Heerma yan Voss iem J. Verheijen, en in kiesdistrict III de heeren G. A. van Dorst en A. F. Vos. Uit de overgelegde stukken blijkt, dat de heeren A. J. M. die Bruyn,, F. M. J. II.; Schul, A. Heerma van Voss, J. Verheijen, G, A. van Dorst en' A. F. Vos geene openbare betrekkingen bekleeden, welke onvereenigbaar zijn met het lidmaatschap van den Raad dezer gemeente, dat zij op den dag, waarop de uitslag der verkiezing werd vastgesteld ingezetene dezer gemeente: waren, dat zij Nederlander zijn en den voor liet lidmaatschap van den Gemeenteraad vereischtein leeftijd hebben be reikt, zoodat de Commissie voorstelt de heeren A. J. M. de Bruyn, F. M. J. II. Schul, A. Heerma van Voss, J. Verheijen, G. A. van Dorst en A. F. Vos. als leden van den Raad dezer gemeente toe te laten en wel met ingang van den eersten Dinsdag, der maand September 1915 en nadat zij de bij de wet gevorderde eeden of beloften hebben afgelegd. Met algemcene stemmen wordt daarop het voorstel der Commissie aangenomen. De heeren A. F. Vos, G. A. Van Dorst, A. Heerma van Voss, J. Verheijen en A. J. M. de Bruyn komen ter vergadering terug. XII. Verzoek van den heer N. I. M. Andriessen om ontslag uit zijne betrekking van leeraar aan de burger avondschool. De Voorzitter: Mijneheeren! Mijn gevoelen omtrent dergelijk verzoek tot eervol ontslag heb ik U reeds een maal doen kennen. Dit is de tweede maal, dat een leeraar is benoemd zijne benoeming heeft aanvaard, d. w. z. schriftelijk heeft aanvaard, doch voordat hij in functie treedt zijne betrekking weer neerlegt. De vorige maal is de Raad niet op mijn verzoek ingegaan om dergelijk ontslag niet eervol te verleenen. Door deze ontslagaan vrage, welke mij spijl, zijn wij thans nog geen stap verder gekomen. Ik geloof evenwel ook niet, dat die be trekking door iemand kan worden waargenomen, tenzij hij er eene bijbetrekking bij heeft. Het tractement .is daarvoor te laag en de lessen zjjn alleen in de winter maanden. In de zomermaanden heeft mem natuurlijk geen werk, tenzij men leeraar is aan de een of andere instel ling en zoo is het leeraarschap aan de burgeravondschool eigenlijk een bijbaantje. ïk heb vernomen, dat onze keuze eene gelukkige was geweest, want die leeraar is thans benoemd aan de am bachtsschool in Amsterdam, de eerste ambachtsschool van hel land. in ieder geval hebben wij thans echter ontslag te ver leenen, hetgeen onmiddellijk kan ingaan. De benoemde stelt ons echter thans voor de moeilijkheid, dat wij vóór 1 October geen aanvulling kunnen gedaan hebben. De uitslag der hierop gehouden stemming is dal aan den heer N I. M. Andriessen te Hilversum ontslag* wordt verleend als leeraar aan de burgeravondschool alhier; voor eervol ontslag verklaarden zich negen, voor ontslag vier leden, terwijl één stem in blanco werd uitgebracht.

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1915 | | pagina 38