2 VERGADERING VAN 17 APRIL 1914. Wijziging gemeente-begrooting 1914 voor het doen van schoolreizen. Request van M. A. Pas. echtg» C. L. Bei- rens, om uitbetaling van vergoeding voor verplaatsingskosten. gelegenheid te geven zich omtrent dit punt uit te spreken, of hij de zienswijze der plaatselijke Schoolcommissie deelt en; voor dat geval verzoeken zij machtiging om uit den post voorkomende onder Hoofdstuk 15 art. 1 der On voorziene Uitgaven daartoe een bedrag van ten hoogste ƒ200.te kunnen beschikbaar stellen. Gerekend wordt, dat de uitgaven per leerling zullen bedragen f2.en ongeveer 100 leerlingen onder lei ding van het onderwijzend personeel, daartoe aangewe zen, zullen mogen deelnemen. Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel, dat schoolreizen gunstig werken op de ontwikkeling der leer lingen, daar zij op aangename wijze kennis aanbrengen door directe aanschouwing, die op school noch door het leer- of leesboek, noch door het woord van den onderwij zer, noch zelfs door wandplaten kan worden aangebracht. Op eene schoolreis wordt den leerlingen gewezen op de merkwaardigheden en wetenswaardigheden, welke de plaats, die zij bezoeken, bevat. De schoolreizen zijn voor de leerlingen een prikkel tot getrouw schoolbezoek en goed gedrag, daar alleen zij,- die zich in en buiten de school ordelijk hebben gedragen, aan die schoolreisjes zullen mogen deelnemen. .Verlangt na deze toelichting iemand het woord? De heer Heerma van Voss: Mijnheer de Voorzitter! Ik onderschrijf gaarne alles wat U omtrent het nuttige ider schoolreizen voor de leerlingen heeft gezegd. Ik ben het er geheel mede eens en heb steeds betreurd, toen mijne jongens hier nog op school gingen, te zien,; dat jer er op die school geene ambitie was om de leerlingen; van schoolreisjes te laten profiteer en, terwijl zulks op school B zooveel mogelijk werd gedaan. Nu treft het mij, dat U 'school A niet hebt genoemd. Ik kan niet denken, dat de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs voor school A de schoolreizen niet evenzeer nuttig en leerzaam vindt als voor de andere scholen. Zou ik van U mogen weten, Mijnheer de Voorzitter, waarom school A daar niet bij genoemd is? De Voorzitter; Zoo juist heb ik bij het bespreken van het nut en de wenschelijkheid van schoolreizen geene bepaalde scholen aangewezen. Alleen heb ik gezegd, dat aan school B het maken van schoolreizen reeds gebruikelijk was en dat de leerlingen der kostelooze scholen zulks niet kunnen, tenzij dat door den Gemeenteraad daarvoor eene subsidie wordt verleend, .welke thans dan ook wordt gevraagd. Wat school A betreft, de leerlingen,- die deze school bezoeken, kunnen,- wanneer zij lust gevoelen om school reizen te maken en het onderwijzend personeel daartoe wenscht mede te werken, dat doen, maar die reizen moe ten dan .geheel voor eigen rekening en kosten geschieden. [Wanneer toestemming daartoe wordt gevraagd, zullen Bur gemeester en Wethouders zeer zeker eveneens die toe stemming geven. Het verzoek tot het maken van school reizen moet echter van het onderwijzend personeel zelf of van de leerlingen, welke die school bezoeken, uitgaan.; Geheel anders is dit natuurlijk voor de leerlingen der kostelooze scholen. Mij is bekend, dat die leerlingen er naar hunkeren om zoom schoolreisje te kunnen maken, Dat is echter altijd voor beide scholen afgestuit op do kosten. Nu heeft het onderwijzend personeel bij de plaatselijke Schoolcommissie aangeklopt, die Commissie wederom bij den Gemeenteraad, en de Schoolcommissie zal er prijs op stellen eene beslissing te hebben, of de leerlingen van beide scholen nog dit jaar en liefst vóór Mei, een school reisje zullen kunnen maken. Omdat de leerlingen er zich reeds een geheel jaar op hebben gespitst, zouden de hoofden gaarne zien,- dat dé leerlingen, welke met Mei de school verlaten,; nog aan eene schoolreis zullen kunnen deelnemen. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders spoed gemaakt om dit alsnog in deze vergadering te kunnen behandelen. Ik beaam geheel en al Uwe zienswijze, dat het prijzens waardig zou zijn, wanneer door alle scholen schoolreisjes werden gemaakt. De heer Heerma van Voss: Ik dank U, Mijnheer de Voorzitter, voor de door U gegeven toelichtingen. Ik consta teer daaruit, dat schoolreizen door school A niet plaats hebben door gebrek aan medewerking van het onderwij zend personeel. Ik geloof, dat wij allen overtuigd zijn van het nut der schoolreizen en nu wij hier staan voor het geven van subsidie voor andere scholen, ben ik van meening,- dat het zeer wenschelijk zou zijn, dat de Schoolcommissie bij school A zal aandringen, dat ook daar schoolreizen zullen plaats hebben. De Voorzitter: Ik zal Uw verzoek, wanneer daartegen geen bezwaar bij de leden bestaat, aan de plaatselijke Commissie overleggen. De heer E. van iWelyMijnheer de Voorzitter! Zou het niet iets zijn om den onderwijzers zelf eene vrijkaart te geven? Zou het soms ook daarop afgestuit zijn, dat aan school A geene [schoolreisjes plaats hebben en ier geene medewerking bestaat bij de onderwijzers? Dat zij b.v. zeggen, wanneer wij medegaan,- zullen wij het zelf moeten betalen. De Voorzitter; Neen, want die worden uit den gerneen- schappelijken pot betaald. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens het voor stel van Burgemeester en Wethouders aangenomen. IV. Request van M. A. Pas, eelitgenoote van C. L. Bei- rens te Roosendaal, gewezen onderwijzeres in de Nuttige Handwerken aan school E te Nispen, ver zoekende haar alsnog te doen uitbetalen de ver goeding voor verplaatsingskosten, voor het geven van handwerkonderwys aan genoemde school van 15 November 1913 tot 15 Februari 1914. De Voorzitter: Mijneheeren! Namens Burgemeester en Wethouders heb ik de eer U te adviseeren het verzoek van adressante voor kennisgeving aan te nemen. Ter motiveering van dit advies diene het volgende: Requestrante heeft nimmer aan Burgemeester en W-et- ders om uilbetaling verzocht van de gelden, waarvan zij thans de uitbetaling vraagt, of beter,- waarvan zij de uit betaling alsnog door U bevolen wenscht te zien. 3 VERGADERING VAN 17 APRIL 1914. Requeat van M. A. Paa, echtg* C. L. Beirena, om uitbetaling van vergoeding voor verplaatsingskosten. Mede- deeling van ingekomen verslagen onderwijscommissiën. Mededeeling van ingekomen stukken. Wijziging der besluiten tot het aangaan van geldleeningen. Namens Burgemeester en Wethouders deel ik U verder mede, dat aan hen van haar huwelijk en hare verhuizing van Nispen naar Roosendaal geen kennis was gegeven en dat zij ook in verzuim bleef dit,, ingevolge het bepaalde bijl art. 16 der plaatselijke politieverordening, alsnog ter gemeente-secretarie te doen. Toen ons bekend werd uit een ambtelijk schrijven van het hoofd der school te Nispen, dat requestrante van burgerlijken staat was veranderd, schreven wij haar bij brief van 12 November jl. aan, ons haar verzoek om ontslag als tijdelijke assistente-onderwijzeres in de nut tige handwerken in te dienen. Mocht aan ous verzoek niet worden voldaan, zoo schreven wij,- dan zagen wij ons ge noodzaakt haar ongevraagd ontslag uit die betrekking te verleenen en dit overeenkomstig een vroeger door den Gemeenteraad uitgesproken wensch, dat geen gehuwde onderwijzeressen aan eene openbare lagere school in deze gemeente zouden mogen werkzaam zijn. Op 18 November jl. verzocht requestrante aan Burge meester en Wethouders haar ontslag te willen verleenen met het oog op haar huwelijk, op 11 November bevorens voltrokken, en gaf zij verder te kennen,- „dat het haar zeer aangenaam zou zijn het verleenen van dat ontslag dog eenigen tijd te willen uitstellen." Tusschen dit verzoek en het schrijven van Burgemeester en Wethouders had adressante een onderhoud met mij 'als Voorzitter van het College van Burgemeester en Wet- ders, welk onderhoud tot resultaat had de zooeven ge noemde ontslagaanvrage en het verzoek tot uitstel van het ontslag. Burgemeester en Wethouders wenschten requestrante in deze ter wille te zijn en verleenden haar daarom overeenkomstig haar eigen verzoek eervol ontslag met ingang van 15 Februari j.1. Ons komt het voor, dat door dit ontslag op 15 Februari' de dienstbetrekking tusschen haar en de gemeente slechts werd gecontinueerd en dit geheel volgens de toen voor haar geldende salarisregeling. Die welwillendheid onzerzijds nu beloond te zien met een verzoek aan den Gemeenteraad, juist of Burgemeester en Wethouders in deze in verzuim zouden zijn, gaat o.i. niet op, en wij vinden geene termen in de gegeven [om standigheden het bepaalde van art. 7, 5e lid,- der salaris regeling voor het onderwijzend personeel, voor haar toe passelijk te doen zijn en de bij dat artikel loegckendq verplaatsingskosten ook aan haar uit te betalen. Wij' stellen U derhalve voor dit adres voor kennisge ving aan te nemen. Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten. V. Verslag van de Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs over 1913. VI. Verslag van de Commissie van toezicht op de scho len van Middelbaar Onderwijs over 1913. VII. Verslagen van de Afdeelingen „Roosendaal' en „Nispen" der Commissie tot wering van school verzuim over 1913. De Voorzitter: Mijneheeren! De verslagen genoemd onder de punten, 5, 6 en 7 onzer agenda heb ik de een U: hierbij aan te bieden. Ik stel U voor deze verslagen ter gemeente-secretarie voor de leden ter inzage neder te leggen. Zonder hoofdelijke stemming wordt dit voorstel aan genomen. De \oorzitter: Mijneheeren! Wij zijn nu gekomen aan de behandeling van punt 8 onzer agenda. Aangezien evenwel het uur nog niet daar is waarop de Commissie uit den Raad van Toezicht der N. jV. Provinciale Noordbrabanlsche Electriciteitsmaatschappij aan deze vergadering zal deelnemen, ga ik met Uwe toestemming over tot behandeling van punt 9. IX. Mededeeling van ingekomen stukken. De Voorzitter: Mijneheeren! Ik deel aan de vergade ring mede, dat zijn ingekomen: 1°. het besluit van Gedeputeerde Staten van Noordbra bant, G N° 311,- 'houdende goedkeuring van het Raadsbe sluit dd. 11 April 1914, van 14 Maart jl. tot wijziging van de begrooting 1913, noodig voor aankoop en ver bouwing der gemeente-drinkwaterleiding. 2°. hel besluit van Gedeputeerde Staten van 'Noord brabant dd. 11 April 1914, G X 312, houdende goedkeuring van het Raadsbesluit van 14 Maart jl. tot wijziging van de begrooting 1914, eveneens voor de gemeente-drinkwa terleiding. 3°. het besluit van Gedeputeerde Staten dd. 11 April 1914 G M 313, houdende goedkeuring van het besluit van den Raad van 14 Maart jl. tot het aangaan eener annuiteitsleening met de Maatschappij voor Gemeente- crediet te Amsterdam tot dekking der meerdere uitgaven voor aankoop en verbouwing der gemeente-drinkwater leiding. 4°. de brief van Gedeputeerde Staten van Noordbrabant dd. 11 April 1914, G M 359,- betreffende de besluiten Uwer vergadering van 14 Maart jl. tot het aangaan van geld leeningen voor den bouw van een politiepost, de rioleering van een gedeelte der havenkom, den aanleg van klinker wegen en uitbreidingswerken aa:n de gasfabriek. De Voorzitter: Dit laatste schijven Mijneheeren heb ik heden morgen ontvangen. Ik wensch echter, omdat het slechts kleine voorstellen betreft, en wanneer daartegen bij den Gemeenteraad geen bezwaar bestaat, deze zaak alsnog in deze vergadering te behandelen, omdat ik gaarne allen spoed zou betrachten, die daarvoor wenschelijk is.- Op verzoek van den Voorzitter geeft de Secretaris ver volgens voorlezing van het schrijven van Gedeputeerde Staten. De Voorzitter: Het zakelijke van dat schrijven, Mijne heeren, komt hierop neer, dat wij in onze leeningsbesluiten hebben bepaald, dat wij zouden leenen tegen ten hoogste 41/2 o/o. Ten hoogste 4i/2°/o, dan kan er ook eene inschrijving komen van b.v. 3, 31/2 of 41//2%, Gedeputeerde Staten i 1 I

Raadsnotulen

Roosendaal: 1913-2006 | 1914 | | pagina 49