-6-
Het raadslid Looi jen merkt op dat volgens artikel 129 van de
Gemeentewet elk lid van het dagelijks bestuur, dus ook de burgemeester,
indien dit nodig wordt geacht, te allen tijde verantwoording dient af
te leggen aan de raad. Dit omvat zeer zeker ook geschreven teksten.
Wanneer de raad dan een brief krijgt van de voorzitter, waarmee deze
probeert de raad bijna monddood te maken ten aanzien van punten, welke
niet aan de orde van de dag zijn, dan vraagt hij zich af waar we mee
bezig zijn.
Wanneer men daarmee probeert te voorkomen dat, toch zeker, de min
derheden hun mening naar voren brengen of vragen stellen over bepaalde
punten aan de voorzitter of het college, dan houdt men alleen de agen
dapunten en de rondvraag nog maar over. Tevens vraagt hij zich af welke
middelen de raad dan nog heeft om een voorzitter die iets dergelijks
aan de raadsleden wil gaan opleggen, ter verantwoording te roepen.
Dit is, zo zegt hij, naar zijn mening artikel 129.
De voorzitter zegt dat de brief is gericht aan de leden van de raad, en
hij zegt er geen enkele moeite mee te hebben dat U als raadslid deze
brief naast U neer legt. Hij zegt dat deze brief slechts een standpunt
bepaling inhoudt ten opzichte van de situatie welke zich heeft voorge
daan tijdens de raadsvergadering van 31 januari j.l. In deze brief
heeft hij de raadsleden op persoonlijke titel, uiteraard wel als voor
zitter van de raad, voorgehouden hoe een onderwerp als artikel 27 van
het Reglement van Orde te behandelen en te bekijken. Dit geldt ook voor
wat betreft het interpellatierecht ex artikel 129 van de Gemeentewet.
Hij zegt zich daarbij aan de wettekst te houden. Dit is niet geregeld
in het Reglement van Orde. Dit Reglement van Orde zal mettertijd via de
geëigende kanalen, de commissie enz., opnieuw aan de orde moeten komen,
waarbij al deze punten naar voren komen. Meer is er niet. Hij zegt dit
naast zich neer te kunnen leggen en over te kunnen gaan tot de orde van
de dag
Het raadslid Looijen zegt dat, indien de voorzitter dat wil, deze brief
als niet geschreven beschouwd kan worden. Hij zegt het nu echter al
weer vreemd te vinden dat blijkbaar de voorzitter altijd een andere
opvatting heeft dan sommige raadsleden.
Hier wordt gevraagd om een interpellatie. De gehele raad is het ermee
eens. Tijdens dit interpellatiedebat vraagt de heer Gelten of hij tij
dens dit debat de brief van de heer Schoonen mag laten voorlezen, waar
mee akkoord wordt gegaan. Hierna wilt u het debat sluiten en terug
vallen op een artikel uit het Reglement van Orde. Hij zegt dit een
vreemde zaak te vinden. Volgens hem moet de voorzitter de raadsleden
even uit laten debatteren. Hij vindt dat iedereen, die als lid van de
raad is aangeschreven, moet kunnen laten horen hoe hij hierover denkt.
Het raadslid Adams vraagt schorsing van de vergadering aan.
De voorzitter constateert dat het verzoek om schorsing wordt
ondersteund en schorst de vergadering voor een ogenblik.
De voorzitter heropent de vergadering en geeft het woord aan het
raadslid Adams.
Het raadslid Adams merkt op dat de fractie van de partij het C.D.A.
zich toch even moest beraden, aangezien de behandeling van de betref
fende brief niet op de agenda stond, en het aan de orde stellen ervan
niet verwacht kon worden.
Hij zegt vervolgens dat de fractie van de partij het C.D.A.het
raadslid Schoonen gelijk moet geven voor wat betreft het eerste punt
dat door de voorzitter in zijn brief wordt aangehaald, namelijk daar
waar de heer Schoonen zegt dat de tekst van artikel 27 van het
Reglement van Orde niet onvolledig is.