-3-
Het raadslid Looijen zegt te willen reageren op het punt negen (het
plaatsen van overtollige kasgelden in deposito). Hij zegt dat het hem
is opgevallen dat de deposito-bedragen van respectievelijk 750.000,
en 1.750.000,zijn geplaatst bij de N.M.S., tegen een rente van
6 1/8% en 6,25%, terwijl het bedrag ad 1.350.000,--, hetgeen
geplaatst is bij de N.C.B., tegen een deposito-rente van 6,85% is
weggezet. Hij zegt dat het hem wel is opgevallen dat er verschil zit in
de data van plaatsing van de deposito's. De eerste zijn namelijk
geplaatst op 25 en 31 januari, terwijl de andere pas op 24 februari is
geplaatst. Hij vraagt of het college van plan is om deze bedragen,
gedurende de volgende deposito—termijn te plaatsen bij de N.C.B.
Of zijn er wellicht berichten dat de N.M.S. tegen die tijd haar
deposito-rente naar hetzelfde niveau zal brengen?
De voorzitter merkt op dat de dagkoersen op de dagen dat de gelden
vrijkomen zeer intensief gevolgd worden. Op die dagen worden de diverse
financiële instellingen gebeld en wordt hen gevraagd naar de percentages.
In dit geval was de Credit Lyonnais Bank duidelijk de bank met het
hoogste percentage. In voorkomende gevallen zal wederom op deze wijze
worden gehandeld. Bij de bank welke het hoogste rente-percentage biedt
zullen de gelden in deposito worden gezet.
Het raadslid Quireyns merkt op dat er door de gemeente Putte in voorko
mende gevallen bij alle bankinstellingen gevestigd in deze gemeente de
rente-percentages worden opgevraagd. In dit geval werd er door de
N.M.S. 6,81% geboden, hetgeen een verschil in rente betekent op drie
maanden van 140,Hieruit blijkt dat er dus zelfs voor het kleinste
verschil van bank wordt veranderd.
Aangezien niemand meer het woord verlangt of stemming worden de ingeko
men stukken en mededelingen ter kennis aangenomen.
Het raadslid Gelten zegt, alvorens de voorzitter met de afwerking van
de raadsagenda verder gaat, een punt van orde aan te willen dragen,
gebaseerd op artikel 27 van het Reglement van Orde. Dit punt van orde
gaat over de brief, welke de voorzitter op 27 februari heeft verzonden
met als onderwerp "de toepassing van artikel 27 van het Reglement van
Orde".
De voorzitter interrumpeert hem en zegt dat hij deze brief niet aan de
raad heeft gericht, maar aan de leden van de raad. Het is dus een brief
aan de raadsleden en niet aan de raad. Hij merkt op dat dit onderwerp
best aan de orde kan worden gesteld. Hij zou het dan echter naar de
rondvraag willen verschuiven.
Het raadslid Gelten merkt op dat de voorzitter de vergaderingen op een
dusdanige wijze leidt, dat tijdens de rondvraag geen discussie kan
ontstaan. Hij zegt dat hij echter deze brief wel zou willen
bediscussiëren. Hij merkt op dat hij zich, indien de voorzitter geen
motie van orde toestaat, zich beroept op artikel 129 van de
Gemeentewet, waarin het recht van interpellatie is geregeld. Hij vraagt
derhalve de voorzitter, om aan de raad te verzoeken om toestemming te
verlenen, voor het stellen van vragen omtrent deze brief.
De voorzitter zegt dat hij deze vraag ongeveer met dezelfde strekking
kan beantwoorden.
Het raadslid Gelten kan de vragen stellen. U zult hierop schriftelijk
antwoord krijgen. Hij zegt dit ook anders op te kunnen lossen, namelijk
door middel van toepassing van de slotbepaling van artikel 56 van het
Reglement van Orde. Het interpellatierecht staat niet in het Reglement
van Orde. En zoals bekend zal de voorzitter middels toepassing van
artikel 129 van de Gemeentewet de raad moeten vragen of hij akkoord
gaat met het gevraagde door het raadslid Gelten.