-13- Hierbij dient te worden opgemerkt dat de wethouder wel degelijk de mogelijkheid heeft gehad om dit te bespreken met het college. Immers de bouwvergunning werd verleend op 27 september 1988, terwijl hij pas is begonnen met de werkzaamheden op 10 oktober 1988. In tussentijd is er op 4 oktober 1988 nog een vergadering geweest van het college van burgemeester en wethouders en buiten deze vergadering om was er genoeg gelegenheid om dit tenminste met de burgemeester te bespreken. Ten aan zien van de geautoriseerde toestemming zegt hij, dat dit op zijn zachtst gezegd een smoesje is. Het werk was namelijk gedaan, de kozij nen waren afgevoerd, wat valt er dan nog toe te stemmen? Daarnaast staat nog het verweer van de wethouder dat de wethouder op de loonlijst staat, en dat het gebruikelijk is in Putte dat ambtenaren bepaalde faciliteiten bezitten. Hij zegt dat het op de loonlijst staan een wethouder niet de status van een personeelslid geeft: de wethouder blijft bestuurder. Verder is er zowel door het hoofd Openbare Werken als door de burgemeester verklaard, dat zich in Putte een dergelijk gebruik van de werkplaats nooit heeft voorgedaan. De conclusie uit het voorgaande is dat de wethouder nimmer toestemming heeft gehad en er zelfs nooit om heeft gevraagd. Op het derde punt, het doen werken van gemeente-ambtenaren in hun vrije tijd voor privé-doeleindenzegt hij, dat de wethouder door dit te doen wel zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij merkt op dat dit duidelijk het verweven van belangen is. Hij zegt het de wethouder zeer kwalijk te nemen dat hij gemeente-ambtenaren hiervoor heeft gebruikt. Hij merkt op dat deze mensen in een positie verkeren die het uiterst moeilijk maakt om een dergelijk verzoek te weigeren. Door het gebruik maken van ambtenaren ten bate van sluikwerk, heeft de wethouder deze mensen mogelijk in een zeer moeilijke positie gebracht. Hierbij merkt hij op dat men in deze alleen al maar eens moet denken aan het overtre den van diverse wetten. Hij zegt, dat de wethouder zich van dit laatste dan ook ter dege bewust is. Dit houdt in dat alle verantwoordelijkheid op de schouders van de ambtenaren wordt gelegd. Hij zegt dat de wethouder de ambtenaren door deze opstelling in diskre diet heeft gebracht. Op het vierde punt: er zijn door de wethouder wet ten overtreden in het algemeen, zegt hij, dat de wethouder buiten het eventueel in strijd handelen met de gemeentewet, volgens hem geen wet ten heeft overtreden. Op het punt vijf, het door de gemeente leveren van een lichtarmatuurzegt hij, dat de wethouder in de vergadering van zowel 31 januari 1989 als in de hoorzittingen heeft verklaard van geen lichtarmatuur te weten. Echter, naargelang de hoorzittingen verder gaan dook er plots een bouwlamp op, daarna spotjes en een armatuur van de Boerenbond. Totdat er op 4 juni 1989 een brief kwam waarin inderdaad een buitenarmatuur opdook, zij het uit de container. Er zijn ineens dus wel 3 lampen, rara welke is het nu? Hij zegt aan te nemen dat de woorden van de heer Meijer Drees wel eens de waarheid kunnen zijn. Tot zover zijn inbreng in eerst instantie. Het raadslid van Wees zegt dat de fractie van de partij het C.D.A., het rapport heeft bestudeerd, waarna zij gekomen zijn tot de volgende opstelling "het eerste dat opvalt wanneer men de motie van de, zich oppositie noemende, raadsleden leest en de inleiding van het rapport, is, dat de commissie eigenlijk wel heel makkelijk is omgegaan met zijn opdracht. De raad besloot in die motie een commissie van onderzoek in te stellen.

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1989 | | pagina 112