-22- Het raadslid Schoonen zegt dat zeker niet te beoogen. Hij merkt op dat het zoals het hier omschreven staat naar zijn mening correct is. Wethouder Buijs merkt op dat er in artikel 1 e gesproken wordt over een vereniging. Indien het jeugdlid lid is van een stichting is de regeling dus volgens hem al niet meer van toepassing. Hij vindt dat deze regeling op dit terrein gelijk moet lopen met de subsidie-verordening, en dat er in plaats van vereniging, instelling moet staan. Er moet dan volgens hem ook nog een omschrijving van het woord "instelling" opgeno men worden in de regeling. De voorzitter zegt dat hier duidelijk alleen over een vereniging wordt gesproken^ Wethouder Buijs vindt dat er dan duidelijk moet worden gezegd wat er onder een vereniging wordt verstaan. De voorzitter merkt op dat het in deze regeling gaat over jeugdleden, maar dat er volgens hem geen stichtingen met jeugdleden zijn. Hij wil wel akkoord gaan met wethouder Buijs indien die hem een goed voorbeeld geeft. Wethouder Buijs geeft als voorbeelden stichting kindervakantiewerk, een fietsclub die een stichting zou kunnen zijn. De voorzitter zegt dat men deze omschrijving naar zijn mening gewoon moet laten staan. Stichtingen moeten er volgens hem buiten vallen. Het raadslid Meijer Prees vraagt met betrekking tot artikel 4 lid 2, waar staat "kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd", of "kan" niet moet worden veranderd in "moet". De voorzitter geeft aan dat "zal" daar eventueel ook zou kunnen. Vervolgens merkt hij op dat wanneer het ter beoordeling van burge meester en wethouders blijft, zij eventueel redenen aanwezig kunnen achten om te zeggen dat slechts een gedeelte van het bedrag moet worden teruggevorderd. De raadsleden geven te kennen dat zij het willen laten staan. Wethouder Seen vraagt met betrekking tot artikel 5 a hoe het vereni- gingsjaar loopt, van september tot september, of wordt het kalenderjaar gevolgd? Het raadslid Gelten zegt dat dit afhankelijk is van de vereniging. Wethouder Seen vraagt aan de hand waarvan dat verenigingsjaar dan bepaald wordt; de jaarvergadering, of het sluiten van de boeken, of een andere termijn? Het raadslid Gelten zegt dat een vereniging seizoen-gebonden kan zijn. Hij legt uit dat bijvoorbeeld bij de tennisverenigingen gebleken is dat het verenigingsjaar afstemmen op het kalenderjaar heel ongustig werkt. Derhalve heeft de tennisbond, zo zegt hij, besloten om het verenigings- 9 jaar te laten lopen van 1 april tot en met 31 maart De voorzitter merkt op dat de gemeente dus een spreiding krijgt van aanvragen over het hele jaar. Het raadslid Gelten zegt dat dat hem het beste lijkt. Bij behandeling van artikel 5 d merkt hij op dat hier gekozen is voor een moeilijke formulering. Hij zegt dat men namelijk pas lid is van een vereniging wanneer de contributie is betaald.. Zo staat het volgens hem tenminste meestal in het huishoudelijk reglement of in de statuten. Hij denkt dat niet alle verengingen tegenwoordig meer beschikken over lidmaatschapskaart Echter zijns inziens kan er ook gewerkt worden met een bondslid- maatschapskaart of een bewijsstuk waaruit blijkt dat men het vorige verenigingsjaar lid van de vereniging was, alsmede een offerte, acceptgirokaart, etc. waarop het contributiebedrag voor het komende jaar staat vermeld. Dan hoeft er niet zoveel gewijzigd te worden in de regeling Hij zegt dat men er vanuit moet gaan dat diegene die een aanvraag doet niet bij machte zal zijn om de contributie vooruit te betalen, en dat hij daarom een beroep doet op deze regeling. Hij vindt dat uit dit artikel 5 d naar voren moet komen hoe ermee gewerkt moet worden. De formulering zou derhalve volgens hem enigszins aangepast moeten worden, of er zou gezegd moeten worden hoe ermee gewerkt kan worden.

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1988 | | pagina 162