-3-
De voorzitter verwacht dat het nemen van een beslissing wel uitgesteld
zal worden naar december of januari. Hij merkt op dat het dagelijks
bestuur in de brief niet met een eensluidend voorstel naar voren komt
Zij vraagt echter de mening in deze van de gemeenteraden.
Het raadslid Meijer Prees merkt op dat het dan pas na oktober in een
afrondend stadium zal komen.
Vervolgens merkt hij op dat artikel 5 nu dusdanig veranderd wordt dat
ook raadsleden afgevaardigde kunnen zijn voor een gemeente. Tot op
heden konden dat naar zijn mening alleen mensen vanuit het college
zijn. Hij vraagt het college hoe zij hierover denkt, en of zij van plan
is gebruik te gaan maken van deze mogelijkheid.
De voorzitter zegt dat naar het in praktijk brengen van deze moge
lijkheid niet tussentijds zal worden gekeken. De mogelijkheid zal na de
gemeenteraadsverkiezingen aan de raad worden voorgelegd, zodat hij op
dat moment zelf hierover kan beslissen.
Het raadslid Quireyns zegt het eens te zijn met het voorstel zoals het
hier ligt. Hij zegt dat in tegenstelling tot de gewestraad, het hier
gaat om de financiële situatie van het werkvoorzieningsschap en vooral
zijn werknemers, en niet om het aantal inwoners per plaats dat daarvan
eventueel gebruik kan maken. Aangezien het dus weinig met het inwo
neraantal maar veel met de tewerkgestelden te maken heeft, is hij voor
de handhaving van het voorstel zoals het er nu ligt
Aangezien niemand meer het woord verlangt of stemming wordt
overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
6. Voorstel tot vaststelling nieuwe regeling voor het Streekgewest
Westelijk Noord-Brabant.
Het raadslid Looijen zegt het eens te zijn met het voorstel van het
college van burgemeester en wethouders. Hij wil er echter nog een
kleinigheid aan toevoegen.
Hij merkt op dat er een tendens te bespeuren is dat het Streekgewest
constant bezig is. zij het wel ten voordele van de inwoners, steeds
meer taken naar zich toe trekken. Ook in het onderhavige stuk doet zij
weer suggesties voor taken die in de toekomst door haar zouden kunnen
worden vervuld. Reeds bij de oprichting, door commissaris van der Harten,
in het gemeentehuis te Bergen op Zoom, werd al gesteld dat het
Streekgewest een vorm was van verlengd lokaal bestuur. Het mag dus, ook
niet langzaam, groeien naar een vierde bestuurslaag. Indien er een
vierde bestuurslaag moet komen dan zou dit van bovenaf geregeld moeten worden.
Door het steeds meer creëren van een dergelijke vierde laag komen er
steeds meer gemeenten, zoals bijvoorbeeld Nieuw-Vossemeerin de
problemen om de gevraagde bijdragen toch maar te blijven betalen.
Hij vindt dat er een discussie op gang zou moeten komen binnen het
Streekgewest en de aangesloten gemeenten, hoeveel taken het
Streekgewest nog over kan nemen. Hierbij kan gekeken worden naar welke
taken de gemeenten niet zelf uit kunnen voeren omdat zij bijvoorbeeld
te klein zijn. Tevens kan in deze discussie gesproken worden over de
bijdrage per inwoner per gemeente.
Vervolgens zegt hij dat het de vraag is hoelang het gewestbestuur nog
deze vorm zal behouden. Dit, daar uit de stukken welke de gemeenteraad
ontvangt duidelijk blijkt dat zij zich steeds meer taken toe wil gaan
eigenen. Hij merkt een tendens op dat het streekgewest wil gaan
groeien naar een groot stadsgewest, zoal b.v. Tilburg en Eindhoven,
zodat de mogelijkheid bestaat dat de gewestraad één groot gemeen
tebestuur voor heel West-Brabant gaat worden. Vervolgens stelt hij,
overigens met alle respect voor al het werk dat de verschillende
gewestbesturen door de jaren heen hebben gericht, dat het tijd wordt
dat er binnen het gewestbestuur een discussie op gang komt over de
grenzen, waarbinnen het gewestbestuur werkzaam mag zijn.