De laatste jaren is veelvuldig verzocht, vrijstelling te verlenen van de
in artikel 151 opgenomen verbodsbepaling, welke vrijstelling een toestermung
tot permanente bewoning impliceert.
De gevraagde vrijstelling werd tot april 1987 in principe verleend, indien de
verzoeker voldeed aan een aantal voorwaarden (zie bijlage 1)
Inmiddels is in ongeveer 30 gevallen vrijstelling verleend (zie bijlage 2)
Het terrein, waarop de seizoenwoonverblijven zijn opgericht, heeft in het
besteirmingsplan Recreatie Centrum Hazeduinen de bestermung "zomerhuisjes"
gekregen.
De voorschriften met betrekking tot deze bestemming zijn opgenomen in
artikel 2 van paragraaf II.
Het gebruik van de opstallen is geregeld in onderdeel C van dit artikel
(zie bijlage 3).
Hierin is onder meer bepaald, dat het verboden is, op de tot "zomerhuisjes"
bestemde grond opstallen te gebruiken voor bewoninganders dan voor recrea
tieve doeleinden.
Het bestemmingsplan kent m.b.t. deze bepaling geen vrijstellingsmogelijkheid.
Evenmin is aan dit verbod een zogenaamde toverformule (vrijstelling wordt
verleend, als strikte toepassing van het verbod zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd) gekoppeld. Echter, blijkens de constante jurispruden
tie van de Kroon en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State dient, bij
het ontbreken van een toverformule gehandeld te worden, als was er wel een
toverformule aan de bepaling gekoppeld.
Op de toepasselijkheid van de toverformule kamen wij hieronder nog terug.
De situatie doet zich hier voor, dat een verordening (de Verordening op de
seizoenwoonverblijven) en het ter plaatse vigerende bestemmingsplan (be
stemmingsplan Recreatie Centrum Hazeduinen) een regeling bevatten met be
trekking tot het gebruik van opstallen.
Artikel 72 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalt, dat de raad be
voegd blijft, gebruik te maken van de verordenende bevoegdheid ex artikel
168 van de gemeentewet ten aanzien van het onderwerp waarin de Wet op de
Ruimtelijke Ordening voorziet, voor zover deze verordening niet met deze
wet in strijd is.
De Hoge Raad en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State stellen zich
ten aanzien van deze materie op het standpunt, dat een dergelijke verordening
slechts dan verbindend is, indien deze niet tot doel of strekking heeft, het
gebruik overeenkomstig de bestemming te bevorderen.
De Kroon, de Hoge Raad en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State vin
den, dat gebruiksvoorschriften in verband met de bestemming uitsluitend in
het bestemmingsplan mogen voorkomen.