vinden om er niets aan te doen. De werkloosheid in Putte is
bijzonder hoog. Hiermee heeft de gemeente Putte misschien een middel
om wat meer aan die werkloosheid te doen. Hierdoor kunnen mis
schien bedrijven opgericht worden. Zij beveelt het college aan
om met andere gemeenten te gaan praten om een aandeel te kopen.
Zij zou het jammer vinden als deze kans niet aangegrepen werd.
Dan heeft de gemeente Putte tenminste ook een stem.
Het raadslid looijen zegt wel in grote lijnen met de voorzitter
mee te kunnen voelen. Het is moeilijk om voor een gemeente als
Putte, die eigenlijk geen industriegronden heeft, het werkge
legenheidsaspect te zien. Het instituut moet nog opgericht worden.
Eerst moet er geld ingestopt worden, en misschien komt er voor de
kleinere gemeenten niets uit.
Hij zegt er ook een beetje mee te tobben. Hij vindt het natuurlijk
best een belangrijke brief. Hij denkt niet dat het huidige college
nog bij machte is om iets anders m.b.t. de werkgelegenheid op te
zetten. Hij vraagt of uit het gesprek tussen de burgemeesters iets
concreets naar voren is gekomen, bij voorbeeld om enkele bedrijven
aan te schrijven. Hij denkt dat er best wel wat bedrijven zullen
zijn, die zich graag zo dicht bij de Antwerpse petro-chemische
industrie zouden willen vestigen. Of, zo vraagt hij, is er
alleen maar badinerend over dit onderwerp gesproken.
Hij gelooft persoonlijk niet dat de gemeente zich per se bij dit
instituut moet aansluiten.
Hij zegt met betrekking tot punt 7, dat de heer
Hulst natuurlijk in principe gelijk heeft. Er zou, in dit geval
door Staatsbosbeheer, meer aandacht besteed moeten worden aan de
herplantplichtIn Putte is er echter veel bos. De jeugd heeft
steeds minder om handen. Dan komt het voor dat er af en toe een
perceel bos in brand vliegt. De afgelopen dagen is dit gebeurd
in het verlengde van de HogebergdreefOp dit bosperceel stonden hele
kleine boompjes. Zij hebben nooit de kans gekregen om groot te worden.
Het is diverse keren aangeplant en afgebrand. Hij vindt dit jammer.
Hij stelt dat dit harde feiten zijn, waarvoor hij ook niet direct
een oplossing kan aandragen. Bospercelen die bij drukke centra
en wandelgebieden liggen lopen gevaar object te worden voor jongeren,
die daar een prachtige vuurhaard in zien.
Hij zegt met betrekking tot punt 11 dat het enorme bedragen zijn
die niet zijn geincasseerd (CAI ruim 60.000,toeristenbe
lasting 1985 31.374,39, huurachterstand 86$ van de totaalopbrengst
van een maand huur). De bedragen gaan in totaal het ton te boven.
Hij vraagt wat hieraan gedaan gaat worden.
Hij zegt met betrekking tot punt 14 (Rapport van de Kon. Marechaus
see over de brand in het militair oefenterrein Ossendrechtdat het
een brand is die is ontstaan op de avond van 18 februari 1986 rond
23.45 uur. Dit schijnt gebeurd te zijn door een rookpot. Heel
veel meters buntgras is er in brand opgegaan. De bomen zijn, volgens
de boswachter van de heer Kogels, niet zodanig beschadigd, dat
ze het niet zullen overleven.
Voorts zegt hij een zekere discrepantie tussen de volgende 2
berichten te voelen: Op het landgoed van de heer Kogels is tijdens
de schaatsperiode door opgeschoten jongelui een brandje gesticht
in het gras langs de ijsbaan. De heer Kogels gebood die jeugd
weg te gaan en niet meer op de schaatsbaan te komen.
Als er echter, voor de zoveelste keer overigens, een brandje uit
breekt op het militair oefenterrein, eigendom van de heer Kogels, dan
wordt het bericht "jullie hier weg, en ik wil jullie hier niet meer
zien" gemist. Hij vindt het jammer, dat dit laatste bericht niet
gekomen is.