Dat ik in mijn persbericht de heer de Bruijn verwijt zich slecht te hebben voorbereid bij het stellen van zijn vraag, is toch de waarheid. Hij had toch inzage kunnen krijgen in het kadaster voor zover het de verkoop van 't Anker be trof. 3) Dat er aan mijn integriteit wordt getwijfeld en werd getwij feld tijdens het stellen van de vraag door de heer de Bruijn, blijf ik volhouden. Iedereen, die de lokale pers kritisch leest, de reacties in het dorp verneemt, de druk ervaart die erop mij is uitgeoefend om toch vooral een verklaring af te leggen over 't Anker, zal dit duidelijk zijn. 4) Dat ik onzorgvuldig gehandeld zou hebben door aan de heer Metz een soort toezegging te doen toch maar een lektuurhandel in 't Anker te openen, blijf ik ontkennen. Nergens is dit vastgesteld, ook in het politierapport dat destijds door de heer Ketellapper is opgesteld, wordt dit niet vermeld. Wellicht is hierop buiten mijn medeweten om gezinspeeld en dat moet dan ook wel, anders zou de heer Ketellapper zich niet direct tot de heer van Erp hebben gewend terwijl deze toch ernstig ziek was. Op 8 maart j.l. is er door de advokaten Van Ginneken, Ter- woert,Schute en Haans, die de zaken voor de heer Metz behar tigen, een brief aan het college gestuurd, waarin duidelijk wordt gesteld, dat wethouder de V/aal nooit enige toezegging zou hebben gedaan niet mondeling en niet schriftelijk. Ook van deze brief zult U een kopie bij de raadsstukken aan treffen. 5) Wat ik aanmoet met argument 5 over een verklaring in het Brabants Nieuwsblad van 25 maart is me niet duidelijk. Heeft dat soms iets met een motie van wantrouwen tegen een wethouder te maken? Mag ik a.u.b. als er naar mijn mening over een bepaalde politieke partij en de vertegenwoordigers daarvan gevraagd wordt, zeggen wat ik ervan denk? De heer de Bruijn en de zijnen halen in allerlei artikelen toch ook uit naar hun politieke tegenstanders als de kans wordt geboden. Inderdaad en zeker na de ingediende motie van wantrouwen, voel ik weinig voor het politieke straatje van raadslid de Bruijn. Tussen de heer van Erp en mij is er een gesprek geweest over de mogelijkheid een betere verstandhouding te kweken tussen mijn collega-wethouder de heer Buijs en mezelf door het uitwisselen van excuses. Ik verklaar hierbij een goede ver standhouding steeds voor ogen te hebben gehad, zelfs nu nog maar ik zie niet in, waarvoor ik me zou moeten verontschul digen. 6) De verklaring van 28 maart, voorgelezen door de heer van Erp in verband met mijn ontslagaanvraag, is wel degelijk door mij ondertekend. Dat ik van gedachten ben veranderd, heb ik reeds verklaard. Maar deze verandering van mening is tevens het gevolg van een principe-akkoord, opgesteld door de CDA- fractie. Dit principe-akkoord is niet van een datum voorzien, maar U vindt het ook bij Uw stukken. Tegen dit principe akkoord heb ik bepaalde bezwaren. a) Ik geef toe, dat ik wel een tip heb gegeven over de ver koop van 't Anker. Bemiddelaars worden echter betaald. Aangezien ik echter van deze tip niets wijzer ben ge worden, kan toch moeilijk van bemiddelaar worden gesproken? b) Over mijn uitlatingen dat er geen bezwaar zou zijn tegen een lektuurhandel, heb ik de raad al volledig ingelicht. Er zijn geen uitlatingen gedaan.

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1978 | | pagina 46