Als er een motie van wantrouwen wordt ingediend tegen een wethouder, zeker in een kleine gemeente als de onze, dan ligt het voor de hand dat een dergelijke motie niet alleen de wethouder schaadt, maar ook de wethouder als inwoner van het dorp. Daarom ben ik de heer van Erp dankbaar, dat hij de heer Buijs en mezelf in de gelegenheid heeft gesteld op 2e Paasdag te zijnen huize de situatie nader in ogenschouw te nemen en te trachten de ontstane breuk te lijmen. "Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt", zo merkte de heer van Erp tijdens deze bespreking op. Ik ben mij daarvan terdege bewust. Als wethouder van een dorp als Putte, is het voor wie dan ook onmogelijk steeds met het wethouderschap bezig te zijn. Dat geldt voor mijzelf maar ook voor mijn collega-wethouder de heer Buijs. Dat er dan wel eens wethouderlijke fouten worden gemaakt, geef ik grif toe, Op dinsdag 28 maart heb ik na de B en W-vergadering hevig ge- emotineerd de heer van Erp gezegd, dat ik zelf vast besloten had mijn ontslag als raadslid in te dienen. Dit was niet een kwestie van de motie van wantrouwen alleen maar ook een bepaald solidariteitsgevoel, hoe gek dat ook zal klinken. Ik had namelijk enkele anonieme brieven ontvangen, waarin uit de doeken werd gedaan dat men over het doen en laten van bepaalde bestuurs leden en ambtenaren wel eens een boekje zou opendoen. Dat werd me te gortig. Aan een dergelijke hetze wens ik niet mee te werken. Op 28 maart werd door de heer van Erp aan de raadsleden een door mij ondertekende verklaring voorgelteen, waarin ik liet weten met ingang van 1 april 1978 ontslag te nemen als lid van de raad van deze gemeente. Art.94- van de gemeentewet zegt, dat het desbetreffende raadslid deze ontslagaanvraag schrifte lijk moet indienen. Dat heb ik niet gedaan. Op 3 april heb ik de verklaring van 28 maart schriftelijk herroepen. Op 2 april werd door de heren H.de Bruijn, F.Ketelaars en R.van Oirschot een schriftelijk verzoek voorgelegd aan de raad om gezien de stemming 5/4 van 22 maart j.l. wethouder de Waal ontslag te verlenen. Een kopie van deze brief van 2 april heeft U bij Uw stukken aangetroffen. Zij motiveren dit verzoek met 7 argumenten. Als U de betreffende brief erop wil naslaan, dan kan ik op deze argumenten nader ingaan: Ik herroep mijn ontslagaanvraag om de volgende redenen: Ik ben het volkomen oneens met de motivatie van de heren de Bruijn, Ketelaars en van Oirschot en wil punt voor punt mijn mening geven op hun argumenten: 1) Op 15 februari 1978 heb ik geen afdoend antwoord aan raadslid de Bruijn willen en kunnen geven. Ik heb niet om de brei heengedraaid maar heb hem gezegd, dat ik een vol ledig geformuleerd antwoord zou geven t.a.v. 't-Anker, de verkoop hiervan aan de heer Metz, de bestemming van het pand enz. in een volgende vergadering. Gezien het politie rapport, eventuele financiële konsekwenties voor de gemeente, wilde ik de zaak tot op de bodem uitzoeken. Dat recht had ik en ik verwijs hiervoor naar art.23 (sub 4) van het Reglement van Orde. Ik heb dus in geen geval in strijd met art.129 van de gemeentewet gehandeld. Bovendien heb ik in de vraag van de heer de Bruijn iets gehoord als wou hij zeggen:" In hoeverre is de heer de V/aal bij de verkoop van 't Anker betrokken? 2) Op 18 februari heb ik inderdaad een persverklaring uitge geven omdat via berichten in o.a. "De Stem", waaraan zoals bekend een CDA-aktivistde heer H.van Wees, zijn medewerking verleent, bepaalde vreemde suggesties ten opzichte van mijn betrokkenheid bij deze zaak werden gedaan.

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1978 | | pagina 45