-9- Mannen met veel levenservaring op dit aangrenzend gebied, ik denk aan dr. Lammers en prof. Roolink hebben gezegd, dat je, om het populair te zeggen beter kunt toe groeien en naar een levenshouding waarin de openbaarheid als normaal zijn te ondervinden. Hele generaties bestuurders en ambtenaren zijn opgegroeid in de geest van Jongens, geen pottekijkers in de keuken. Dat verander je niet van vandaag op morgen, want het gaat om de mentaliteit". En daarom heb ik nooit voor een regeling van de openbaarheid staan trappelen. Ook nog hierom, dat ik er geen behoefte aan heb, mensen gelegenheid te geven met een beroep of een wetstekst onder de openbaarheid door te duiken. Heel de zaak van openbaarheid is een zaak van mentaliteit en van groeien. Er is maar een oplossing, de zaak laten groeien onder het zeer waakzame oog van de heel wakkere volksvertegenwoordigerhet parlement, de staten en de raden. De voorzitter antwoordt hierop dat hij hieraan weinig heeft toe te voegen. De kritieken op het wetsontwerp, dat door dit kabinet is ingediend, zijn ook bij het college bekend. Ten aanzien van het gestelde, dat hij als enige het besluit van burgemeester en wethouders heeft ondertekend, merkt de voorzitter op dat onder het besluit is gezet: medegedeeld aan de raad op 24 februari 1977. Hieronder heeft hij zijn paraaf geplaatst. Het raadslid de Bruijn verklaart hierna: Afgezien van het inhoudelijke, zowel van de brief van de Heer Looijen als die van de minister, zou ik willen stellen dat de voorlichting nogal eenzijdig is geweest: de brief van de Heer Looijen is in alle toonaarden in de publiciteit gebracht. De brief van de minister is echter nergens gepubliceerd. Zowel de P.v.d.A als de Heer Looijen willen wel openheid van een ander eisen doch hun open\eid hield op toen het niet-in hun kraan te pas kwam. Volgens het raadslid Bensbach spreekt het antwoord van de minister voor zichzelf. Het moet een kleine vingerwijzing zijn dat het gedrag van de Heer Looijen noch door het college noch door de ambtenaren in dank wordt aanvaard. Vanaf het begin heeft de Heer Looijen zich wan trouwend opgesteld tegenover het college en de ambtenaren zodat hij de grief, die langzaam is ontstaan, zelf heeft aangekweekt. Hij verklaart reeds jaren in de gemeenteraad te zitten en nimmer enige tegenwerking te hebben ondervonden van één der gemeente-ambtenaren. Als hij informatie nodig had wendde hij zich tot de burgemeester om toestemming te vragen voor het vragen van inlichtingen aan een ambtenaar. Hij verklaart: wij zijn wel raadsleden, maar ergens zijn wij in andermans huis en daar hebben wij ons naar te gedragen. Gedraag je je goed, dan word je ook goed ontvangen. Hij vindt hetgeen in de nota gesteld is ten aanzien van de ambtenaren tegenover de raadsleden, zeer juis is waar hij het volkomen mee eens is Het raadslid Looijen meent te mogen stellen dat het raadslid Bensbach vermoedt dat de voorzitter een terechtwijzing plaatst. Dit is echter niet juist, de minister heeft n.l. geschreven: "Ik vertrouw dat een en ander er toe zal bijdragen dat U Uw functie als raadslid, waarvan blijkens de aanhef van Uw brief, oprecht en serieus werk heb gemaakt, ook in de toekomst op dezelfde wijze zult blijven ver vullen. Het raadslid Mevrouw Emke heeft tot nu toe steeds goede medewerking van de ambtenaren ondervonden. Zij vindt het alleen jammer dat de bewuste brief aan de ambtenaren ook niet aan de raadsleden is gezonden. De voorzitter antwoordt hierop dat het een intern stuk betrof. Deze brief is nu wel ter inzage gelegd daar in de brief van de Heer Looijen gesproken wordt over een ranzige context, welke hij niet begreep. Het raadslid de Light wil bewust gesteld zien dat hij de brief van de minister niet heeft gezien. De voorzitter antwoordt hierop dat niemand deze brief heeft gehad. Het is een intern stuk, hetwelk echter bij de stukken ter inzage heeft gelegen. Hierna vraagt de voorzitter of de Heer Looijen buiten genoemde kadasterkaarten nog meer punten van tegenwerking kan opsommen. Het raadslid Looijen meent dat hij duidelijk genoeg is geweest in de brief die hij heeft voorgelezen: dat hij gezegd heeft dat hij tot op de 24e febru- arie nooit geen enkele tegenwerking heeft ondervonden. Alleen vanaf het moment waarop hij de volgende dag medewerking kwam vragen, dus na de avond

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1977 | | pagina 58