GEMEENTE
PUTTE (N.Br.)
-1-
Notulen openbare vergadering van de raad der gemeente Putte van
1 oktober 1974°
Aanwezigs J.J; van Erp, voorzitter en de leden;
Mevrouw J. Emke-Langeveld, H. Bensbach, H. de Bruijn, L.Buijs,
F.HuijbrechtsJ.de Light, J.Looijen, R.van Oirschot, E.Simoms,
en J.de Waal; afwezig in verband met ziekte J.Sluijts.
Notulist; A.C.J. van Kaam.
1Opening.
De voorzitter opent de vergadering met het gebed en heet alle
aanwezigen hartelijk welkom.
2Vaststelling notulen openbare vergadering van 6 augustus en
3 september 1974.
Het raadslid Simons verzoekt in de notulen van de vergadering
van 3 september op te nemen zijn voorstel om de vergadering te
schorsen teneinde te kunnen discussiëren over het te benoemen
lid voor de gewestraad.
Aan dit verzoek wordt voldaan, waarna de notulen onder dank
zegging aan de samensteller worden vastgesteld.
5o Ingekomen stukken;
Alvorens dit punt te behandelen zegt de voorzitter het volgendes
Heer Looijen,
In de vergadering van 3 september 1974 hebt IJ enige wensen geuit,
waarmede U dacht te verwoorden wat naar Uw mening leeft in de
harten van de nieuw gekozen raadsleden. Ik heb daarop gezegd
dat ik in een volgende vergadering daarop graag zou terugkomen.
Ik heb dat gedaan heer Looijen, omdat ik nog eens graag het
artikel zou doornemen van Professor de Goede in de Nederlandse
Gemeente van 9 augustus j.l. getiteld "Tot de werkkring van
burgemeester en Wethouders behoort zo ontzaggelijk veel".
Hetgeen U als Uw wensen hebt geuit kwam mij namelijk zo bekend
voor, en bij vergelijking van Uw artikel met dat van Professor de
Goede, zie ik dat Uw wensen gelijk zijn aan die van Professor de
Goede. U verkeert dus in goed gezelschap, U hebt echter niet
gezegd wat Professor de Goede heeft geschreven in het Nederlands
Juristenblad van 9 maart 1974.
Hierin heeft hij n.l. opgemerkt, dat de aan het systeem van
onze staatsinrichting ontleende bezwaren tegen programmacolleges
bekend zijn en weinig indruk hebben gemaakt. Dat laatste was een
under-statementDie bezwaren hebben bij de voorstanders geen
enkele indruk gemaakt. Bijzonder boos worden zij zelfs als hen
het verwijt treft met de gemeentelijke democratie op gespannen
voet te staan door in het college van burgemeester en wethouders
de stem van belangrijke minderheden te smoren. Zij, juist zij
zijn de kampioenen van die democratie.
Hun kan gemakkelijk de gelegenheid worden geboden om uit de
verbaliteit van deze belijdenis te treden en iets aan haar
realisering te doen. Maken zij van die gelegenheid gebruik, dan
zullen allerlei bezwaren tegen programmacolleges niet uit de
wereld zijn, maar zal de discussie toch zakelijker verlopen.
"Ondemocratisch handelen" zal dan immers een niet langer te
hanteren argument zijn.
Vervolgens zegt U; Het is bekend dat de klachten over de beslissin
bevoegdheid van de raad naar B.en W. schier eindeloos zijn.