-8-
te moeten betalen. Want het gevolg is als Putte niet betaalt,
dat de overige gemeenten dit bedrag moeten opvangen en dat vinden
wij niet juist.
Het raadslid Janssens vraagt of dit de visie is van de Voorzitter
alleen of dat dit ook de visie van de beide wethouders is. Hij
stelt, dat de raad op 9 november 1970 afwijzend heeft beschikt
op het verzoek, waarvan op 11 november 1970 kennis is gegeven
aan Bergen op Zoom. Bergen op Zoom heeft op 4 januari 1971 een
brief geschreven en gevraagd om het standpunt te herzien. Dit
schrijven heeft nooit ter inzage gelegen.
Daar komt bij dat de argumenten, die in 1970 golden nog steeds
dezelfde zijn, daarom verbaast deze ommezwaai hem ten zeerste.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat de betreffende brief meerdere
malen besproken is in de vergaderingen van het college van burge
meester en wethouders en dat men unaniem van mening was, dat de
bijdrage betaald moest worden; het is dus geen voorstel van de
burgemeester alleen maar van het gehele college.
De Voorzitter ontkent daarna ten zeerste, dat door Bergen op
Zoom een zekere druk zou zijn uitgeoefend en dat met dwangmaat
regelen gedreigd zou zijn.
Het raadslid Janssens vindt de plotselinge ommezwaai onbegrijpelijk,
waarop de Voorzitter repliceert, dat het college ook in 1970 voor
gesteld heeft om de bijdrage te betalen.
Wethouder de Bruijn vult hierbij aan, dat de beide wethouders des
tijds vóór het voorstel hebben gestemd.
Het raadslid Janssens stelt, dat de argumenten van het college
hem niet kunnen overtuigen, Hij heeft er destijds uit begrepen,
dat Putte zelf een structuurplan had dat zondermeer aan het plan
van Bergen op Zoom kon worden gehecht, zodat daar geen kosten
aan verbondon waren. Op grond daarvan heeft de raad terecht gemeend
de bijdrage niet te moeten voldoen.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat tegen het structuurplan van
Putte,dat door het E.T.I. was opgesteld, zoveel verzet was dat
dit niet verder in procedure kon worden genomen, bovendien is een
bedrag van ƒ9000,voor een structuurplan erg weinig.
Het raadslid Janssens verklaart daarna dat hij erg geschrokken
is van de totale kosten van het plan en vraagt of de stedebouw
kundigen en andere adviseurs zomaar raak kunnen rekenen.
De Voorzitter antwoordt hierop, dat dit niet het gaval is maar
dat de stcdebouwkundigen werken volgens de door de landelijke