-7- Hij stelt verder dat het bedrag per leerling wordt afgestemd op de behoefte van de school. Het schoolbestuur doet een zo hoog mogelijke aanvraag. De hoogte van het bedrag wordt aan de hand van normbedragen door de Inspecteur van het lager Onderwijs geadviseerd. Volgens het advies van de Inspecteur is 156., welk bedrag door het schoolbestuur was aangevraagd, schromelijk overdreven. Daarnaast vraagt de Voorzitter zioh af of een lager bedrag per leerling als voorgesteld butgetair wel haalbaar zou zijn; Hot raadslid Janssens zegt, dat het advies van de Inspecteur niet bindend is. De Voorzitter antwoordt, dat de Inspecteur dienaangaande richt lijnen heeft en daarnaast de belangen van het onderwijs in de gaten houdt, Indien men afwijkt van het advies zal men bij Ged.Staten indien degeneentevbegroting dit niet toelaat geen goedkeuring krijgen. Hij stelt, dat men ook geen sinterklaas moet gaan spelen. Het raadslid Janssens stelt voor om dan een bedrag van 20, per leerling als smartegeld aan het schoolbestuur' uit te keren wegens slechte huisvesting. De Voorzitter antwoordt, dat van smartegeld wel sprake is bij overlijden; Hij veronderstelt dat het raadslid Janssens met slechte huisvesting doelt op de tijdelijke inrichting van het 7e leslokaal. Hij stelt, dat dit geen reden is voor smartegeld uit te keren. De behoefte van de school v.w.b. art, 101 bliift hetzelfde Het raadslid Bensbach zegt, dat hij een vergelijking heeft opgesteld van verschillende omliggende gemeenten v.w.b. het bedrag per leerling. Hij stelt dat deze bedragenvoor Roosendaal zijn vast gesteld op 154,voor Ossendrecht op 125,en voor Putte °P f 115,Hij concludeert hieruit dat hoeverder men van de plaats is gelegen waar deze normen worden vastgesteld hoe minder het bedrag wordt. Hij stelt, dat de Inspectie zijn adviezen uitbrengt voor scholen welke in normale omstandigheden verkeren. De school aan de Beukendreef verkeert in bijzondere omstandig heden. Hij stelt, dat de overgang van de oude naar de nieuwe school hier deoorzaak van is en dat de toen aanwezige achter stand niet in één jaar kan worden tenietgedaan. Hij stelt ook voor het bedrag per leerling voor 1971 op te trek ken tot 150,-. Hij veronderstelt, dat wanneer het gemeente bestuur deze afwijking van het advies bij Ged.Staten motiveert er een reële kans is op goedkeuring. Men dient hier ook rekening te houden met de aanschaffing van nieuwe onderwijsmethoden. Hij noemt het bedrag van 150,heienaal niet overdreven. Daarnaast wijst de heer Bensbach nog op de discriminatie tussen Ossendrecht en Putte. Putte ligt op dit gebied altijd 5, lager dan Ossendrecht, De Voorzitter antwoordt, dat op de eerste plaats deze school niet in buitengewone omstandigheden verkeert. Alsdat het geval zou zijn, moet men een beroep doen op de Wet en de Minister om een extra bijdrage verzoeken. Hij memoreert, dat 6 jaar geleden deze school is gebouwd en dat destijds met de toenmalige Inspectrice van lokven is nagegaan welkeachterstanden er waren. Deze zijn toen allen via art.72 der L.O.-Wet 1920 als kosten van 1e in richting aangeschaft. Hij wijst in dit verband op het verschil tussen art.101 en art.7? der L.O.-Wet 1920. Wat het verschil betreft tussen Ossendrecht en Putte deelt de Voorzitter mede, dat hier een incidenteel advies is gegeven door de Inspecteur, waarbij is gesteld dat 156,duidelijk te hoog zou zijn. Overigens kent de Wet aan het schoolbestuur het recht' toe om in beroep te gaan. Hij deelt echter tevens mede, dat hij een gemeente kent waarbij Ged. Staten in beroep het bedrag hebben verlaagd i.p.v, verhoogd.

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1970 | | pagina 95