15
aanzien van personen die onbewust niet juist zijn voor
gelicht, terecht zijn opgelegd. Hij zegt, dat volgens hem
was afgesproken dat mensen die voor 1966 grond en gebouwd
hebben geen aanslag zouden ontvangen maar dat zo niet in de
verordening staat.
De Voorzitter antwoordt, dat het College van B en i januari
1966 als beginpunt neemt en het bewuste artikel bepaald on
duidelijk is.
Over.het opgemerkte door de heer Suijkerbuijk om aan personen
die terecht of onbewust onjuist zijn voorgelicht geen aanslag
op te leggen en anders in een jaarlijkse belasting om te
zetten, zegt hij, dat het verlenen van vrijstelling ofprive-
leges verboden is in de grondwet en daareffl^WM' de verordening
gewijzigd dient te worden.
Wethouder de Light zegt, dat ieder persoon zelf moet weten
wat hij met zijn eigendom doet en waarom men die dan vanwege
de gemeente moet belasten. Hij stelt dat dit al jarenlang een
stoeipartij is maar ook deze theorie door een meer liberale
denkrichting is. achterhaald.
De Voorzitter antwoordt, dat het om een billijke bedrage in
de kosten van algemene voorzieningen ondermeer van straat- en
rioolaanleg gaat en vraagt waarom personen met eigen grond
daarvan vrij en andere wel moeten betalen.
Vervolgens geeft hij gelegenheid voor het maken van op of aan
merkingen in tweede instantie aan de vergadering.
Het raadslid Bensbach zegt kort te kunnen zijn, en niet anders
te kunnen zeggen, dat destijds deze zaak niet goed voorbereid is
geweest waarvan hij niemand een verwijt wil maken en het geen
zins zijn bedoeling is, als opgemerkt? door deheer Sluijts,
om zich achter de fouten te vershuilen maar tegen iedereen
wil erkennen, dat hij ook verkeer^ is geweest.
Hij stelt, dat het door hem opgemerkte omtrent de gronden van
de fam. Buijs, met de heer Buijs niets te maken heeft omdat
die nog geen raadslidwas. Ten aanzien van het gestelde van
Wethouder de Light, meent dat die deze zaak moet benaderen
als wethouder en niet voor zijn eigen portemonee. Hij zegt
er bij teblijven, dat het betreffende raadsbesluit verouderd
is en ondanks het een geweldige financiële strop voor de ge
meente is, bereid te zijn om aan de herziening mee te werken.
Hij vraagt wat er geschiedt met de reeds opgelegde aanslagen
die reeds