De Voorzitter antwoordt dat dit niet mogelijk is omdat alles
in deze grondprijs is verdisconteerd.
Het raadslid Bensbach zegt dat het hier precies zo ligt. Hij ver
wijst nogmaals naar de grondprijsverschillen in hetzelfde jaar.
Hier was weldegelijk sprake van bouwrijpe grond.
De Voorzitter vraagt of er nog andere raadsleden in eerste in
stantie iets ovei/deze zaak willen zeggen. Niemand verlangt ter
zake het woord.
De Yoorzitter antwoordt de heer Bensbach dat hij een scheiding
maakt tussen de juridische en de morele kant van de zaak. Hij
zegt echter dat op het ogenblik de morele zijde niet terzake
dienende is. De prijzen zijn destijds vastgesteld voor bouw
rijpe grond. De betreffende ambtenaar heeft dit ook volkomen juist
medegedeeld, In 1966 is deze belastingverordening gewijzigd nog
voor de nieuwe raad in functie was getreden. Van de oude raad
maakten o.a, deel uit de wethouder de Bruijn, het raadslid
Bensbach en de Voorzitter zelf echter alleen als adviseur» De
raad heeft destijds met algemene stemmen besloten deze vrij
stellingsbepaling te wijzigen omdat de aanlegkosten van riolering
niet in de grondprijzen waren begrepen. Hiervan zijn echter geen
bewijzen te overleggen. Deze grondverkopen hebben gespeeld onder
de wethouders van de Ven en Huijbrechts en de fin.ambtenaar
Emonts, welke geen van drieën nog bij de gemeente zijn, hetzij
door overlijden, hetzij om andere redenen.
Deze zaak dient echter nu uitsluitend juridisch te worden be
handeld. De morele zijde kan altijd nog worden bekeken» Dit was
een mooie zaak geweest voor de belastingcommissie, welke het
echter niet heeft gehaald. De Verordening is echter waterdicht.
Het verlenen van een privilege op het stuk van belastingen zou
strijdig zijn met de Grondwet. Daarnaast deelt de Voorzitter nog
mede, dat hij op grond van zijn afgelegde ambtseed de wetten
moet eerbiedigen waaronder ook verordeningen zijn te verstaan,
ingevolge waarvan hij bij niet aanneming van het voorstel van
B&W deze zaak binnen 24 uur ter vernietiging aan de kroon zou
moeten voordragen. Hij stelt nogmaals dat men in deze niets anders
kan doen dan deze bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
Het raadslid van Linden vindt het toch maar gek dat deze mensen
in 1962 grond hebben gekocht en hiervoor in 1966 met terugwerkende
kracht een aanslag krijgen opgelegd.
De Voorzitter zegt, dat de Verordening door de raad is gewijzigd
en deze wijziging Koninklijk is goedgekeurd. Indien deze wijzi
ging niet juist was geweest,had men van hogere instanties hier
wel op geattendeerd, daar deze wijziging zowel door Gedeputeerde
Staten als door Binnenlandse Zaken is bekeken.
Het raadslid van Linden informeert nogmaals naar de opgelegde
aanslagen met terugwerkende kracht.
De Voorzitter antwoordt dat de aanlegkosten van de riolering niet
in de grondprijs zijn begrepen. De wijziging van de Verordening
is door de raad vastgesteld, zodat deze derhalve overeenkomstig
dient te worden uitgevoerd. Punt 2 is de morele zijde van de
zaak, maar die is thans niet aan de orde.
Het raadslid J.anssens zegt het ook niet te kunnen begrijpen hoe
het mogelijk is dat mensen over gronden die in 1962 zijn aange
kocht door een wijziging van de Verordening in 1§66 met terug
werkende kracht een aanslag krijgen in de rioolbelasting.
De Voorzitter zegt dat voor de heer Janssens hetzelfde antwoord
geldt als voor de heer van linden»
Het raadslid Bensbach zegt dat deze mensen wel belastingplichtig
zijn ingevolge de Verordening vastgesteld in 1966. In het verleden
is het echter ook voorgekomen dat men op een dergelijke zaak is
teruggekomen. Waarom,zo vraagt hij, moeten we nu eerst de zaak af
wijzen en. er daarna weer op terugkomen. In feite is dit hetzelfde
geval.