-3-
Het raadslid Bensbach zegt dat het hier geen kwestie is van
moeilijkheden te zoeken. Maar deze man heeft ons een jaar lang
aan het lijntje gehouden. Intussen had hier wellicht een
andere koper voor geweest. Dit betekent dus een schadepost voor
de gemeente. Wat is hiervoor de compensatie?
De Voorzitter deelt mede dat er geen andere koper is geweest.
Hier is dus geen sprake van nadeel voor de gemeente. Als hier
voor een andere koper had geweest dan had Degroodt binnen
48 uur moeten beslissen. Overigens kunnen wij niets doen als men
de waarborgsom niet betaald. Zodra hier bekend was dat Degroodt
niet ging bouwen is direct contact opgenomen met het Bedrijfs
pensioenfonds. Hij stelt nogmaals dat hier geen sprake is van
enig nadeel voor de gemeente. Hierna wordt zonder hoofdelijke
stemming accoord gegaan met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verkoop van gemeentegrond aan de heer Harn te
Steenbergen en aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de
Bouwnijverheid te Amsterdam.
6Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot ongegrondverklaring
van het bezwaarschrift van J.van loon e.a. tegen de hen opge
legde aanslag rioolbelasting.
De Voorzitter doet met betrekking tot dit agendapunt voorlezing
van het betreffende prae-advies aan de raad.
Hierna deelt hij mede, dat deze zaak in de vorige raadsverga
dering reeds aan de orde is geweest. In deze vergadering is dit
punt aangehouden. Hij stelt dat men aan dit punt zwaarder tilt
dan dat de zaak juridisch ligt. In 1966 is een raadsbesluit ge
nomen tot wijziging van de betreffende verordening. Deze wijzi
ging is door de Koningin goedgekeurd. Dus juridisch ligt- de
zaak volkomen juist. Deze mensen kunnen wel denken dat zij deze
belasting niet verschuldigd^maar ons staat geen andere weg
open dan deze bezwaarschriften ongegrond te verklaren. Of men
de Verordening op dit punt wil wijzigen is een heel andere zaak,
welke thans echter niet aan de orde is.
Het raadslid Bensbach zegt, dat het altijd zo is, dat er verschil
van inzicht is bij een juridisch en een morele kant. Hij ziet
hier meer de morele zijde van de zaak. Hij geeft toe dat de
zaak juridisch wel rond is maar zegt dat men niet alleen naar
de letter van de wet moet kijken, want dat men dan grove fouten
kan maken. Hij is het met deze gang van zaken niet eens. In
1962 is deze Verordening vastgesteld, op grond hiervan werden de
candidaten in het vooruitzicht gesteld dat zij geen rioolbelas
ting moesten betalen, hetgeen ook juist was ingevolge punt 7
letter d. Onder grondprijs werd verstaan de prijs voor volledig
bouwrijpgemaakte grond. Men kon ook concluderen dat een prijs
van 14,per m2 inclusief alle kosten van bouwrijpmaken was,
in vergelijking met andere grondprijzen uit die tijd van
2,50, 3,50 en 6,per m2. Deze prijs lag aanmerkelijk
hoger. De betreffende Verordening werd in 1966 gewijzigd, waar
door het gestelde onder letter d van punt 7 werd vervangen
door een nieuw lid d, luidende: "gebouwde eigendommen waarvan
de grond na 1 januari 1966 van de-gemeente is aangekocht".
Ingevolge deze wijziging werd door de financieel ambtenaar ge
adviseerd dat deze mensen wel rioolbelasting zouden verschuldigd
zijn. Dit is echter een onbillijke zaak. Eerst is de grond ver
kocht als bouwrijpe grond terwijl achteraf blijkt dat de grond
niet volledig bouwrijp zou zijn, omdat in 1966 prijzen van
23,en 25,-- per m2 werden gesteld voor bouwrijpe grond.
Stelt U zich voor dat men over 2 jaar de betreffende Verordening
weer wijzigt, waardoor de mensen die nu grond kopen van 23,—
en 25,- ook deze belasting zouden moeten gaan betalen.
Dan ontstaat dezelfde situatie of sluit'U dat niet uit? aldus
het raadslid Bensbach.