Zonder hoofdelijke stemming wordt met het voorgestelde akkoord
gegaan.
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van:
a. de verordening regelende de bevoegdheden en samenstelling van
door de raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders inge
stelde vaste commissies van advies aan Burgemeester en Wet
houders
b. de verordening regelende de samenstelling en de uitoefening
van de bevoegdheden van de commissie voor de verlening van
bijstand;
cVoorstel van Burgemeester en Wethouders tot instelling van enige
vaste commissies van advies aan BurgemeesTter en Wethouders;
dVoorstel van Burgemeester en Wethouders tot het benoemen van
leden van deze commissies.
De Voorzitter deelt mede, dat dit agenda-punt in de vorige verga
dering is aangehouden,om dat toen terecht de raadsleden de betref
fende stukken te laat thuis hadden ontvemgen.
Hij zegt, dat de raadsleden nu een maana tijd hebben gehad om de
stukken te bestuderen. Hij vraagt vervolgens wie van de raadsleden
omtrent dit punt het woord verlangt,
In zijn inleiding zegt het raadslid Bensbach, dat het toch de be
doeling is om in verband met de groei en ontwikkeling van de gemeen
te en de daardoor steeds toenemende ingewikkelde en belangrijke za
ken een meer rationele werkwijze te krijgen. De instelling van com
missies vindt hij zeer prijzenswaardig. De vorm van de samenstelling
van de voorgestelde commissies is echter zo rechtszijdig, dai^fer
geen goed woord voor te vinden is. Op de eerste plaats is het toch
de bedoeling, dat door de werkverdeling in de commissies, het
College van Burgemeester en Wethouders beter wordt ondersteund. Hij
vraagt hoe het College van B W hier medewerking van de raadsleden
verwacht. Hij stelt, dat over de samenstelling van de commissies
geen enkel kontakt met de raadsleden, die in het bestuur van de ge
meente toch een belangrijke plaats bekleden, is opgenomen. Hij stelt
verder, dat het toch ook de bedoeling is om aan alle gemeentezaken
de grootst mogelijke openbaarheid te geven. Voorkomen dient derhalve
dan ook dat bepaalde onderwerpen al zover in de commissies zijn uit
gewerkt, dat het bij de behandeling in de raad een hamerstuk wordt.
Hij zegt verder, dat in de voorstellen het belangrijk punt met be
trekking tot de openbaarheid van de commissievergaderingen en dat
daarbij de pers vertegenwoordigd mag z;ijn, ontbreekt.
Hij acht dit een grote tekortkoming. Hij wijsi^ op de wijziging van
de gemeentewet van 9 juli 1964, die van verstikkende betekenis is
en waardoor de burgqrs in het besturen van de gemeente worden be
trokken. Door de wijziging in 1964 is de oude situatie geheel ver
anderd en een ander idee van bestuursvorm ontstaan, waartoe artikel
61 mogelijkheid geeft.
Hij deelt verder mede, dat in de voorstellen uitsluitend artikel 62
wordt gehanteerd, maar het echter niet zo moet zijn dat de commissies
met een verlengstuk van werkzaamheden, die in feite door de wet
houders moeten worden verricht, worden opgescheept. Hij stelt, dat
artikel 61 andere mogelijkheden aangeeft. Met artikel 62 ligt de
zaak zo, dat men gebonden is aan richtlijnen van Burgemeester en
Wethouders. Hij wijst inzake de Commissie Algemene Bijstandswet op
het in artikel 2 van de betreffende verordening gestelde limietbe
drag van 500,dat bij een aanvrage van enige betekenis al vlug
wordt bereikt en dan terug te vallen is op B W. Aan de instelling
en samenstelling van commissies op de voorgestelde basis, hecht hij
geen enkele waarde, dit in tegenstelling op voet van de nieuwe wet,
waartoe artikel 61 op veel ruimer terrein mogelijkheden heeft. Hij
vraagt zich af hoe de Wethouders hier toch voor kunnen zijn daar
het hun geen werkverlichting maar werkverzwaring en dus eerder werk-
vermeerdering dan werkvermindering geeft. Hij handhaaft zijn stand-