van het opvolgende jaar sluit en als„dan naar het volgende dienst
jaar dienen te worden overgebracht. Hij zegt, dat het geheel is te
zien als formele boekingen!jzigingen.
Het raadslid van hinden merkt op, dat het hem is opgevallen dat
er nog posten en bedragen van 1963 en 1964 bij zijn. Hij vraagt hoe
dat komt dat men daarmee zo laat is.
Secretaris van. Kaam antwoordt, dat het merendeel posten ten aanzien
van de financiële-verhoudingswet zijn.
Het raadslid van linden meent, dat iemand met het indienen van een
vordering toch geen vijf jaar zal wachten.
Secretaris van Kaam antwoordt, dat het meestal posten van rijksuit
keringen zijn, waarvan de verrekening na een aantal jaren plaats
heeft
Het raadslid van hinden vraagt of de 15e begrotingswijziging als een
rechttrekking en aanpassing van en aan de werkelijke bedragen is te
zien.
Secretaris van Kaam antwoordt, dat het inderdaad de slotwijziging van
de dienst 1968 is.
De Voorzitter vraagt of zowel met de vaststelling van de 15e als de
14e begrotingswijziging 1968, welke laatste aanvullend punt op de
agenda wordt geplaatst, akkoord wordt gegaan.
Het raadslid van Linden zegt, dat de 14e begrotingsv/i jziging niet
bij de stukken ter inzage heeft gelegen.
Secretaris van Kaam antwoordt, dat het wel het geval is maar abu
sievelijk niet op de agenda staat vermeld.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en conform de aangeboden concepten tot de
vaststelling van de 14e en 15e begrotingswijziging 1968 besloten.
Voorstel, van Burgemeester en Wethouders tot ongegrondverklaring
van het bezwaarschrift van enige bewoners in de Hogebergdreef tegen
de hen opgelegde aanslag rioolbelasting
De Voorzitter verwijst naar het betreffende prae-advies van Burge
meester en Wethouders en vraagt of er nog vragen of opmerkingen zijn.
Het raadslid Bensbach stelt, dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wel zeer summier is opgesteld. Men verwijst daarin naar het
prae-advies van de financieel ambtenaar. Hij zegt, dat men daar niets
mee te maken heeft en het een prae-advies van B W moet zijn.
Hij vraagt wie hier het beleid uitmaakt.
De Voorzitter antwoordt, dat het Burgemeester en Wethouders doen.
Het raadslid Bensbach stelt verder, dat het dan toch ook een meer
gemotiveerd voorstel van B W dient te zijn.
De Voorzitter antwoordt, dat het prae-advies toch wel duidelijk ge
noeg is.
Het raadslid Bensbach zegt, dat elke motivering ontbreekt op welke
gronden het voorstel tot ongegrondverklaring wordt gedaan.
Hij vraagt of het de bedoeling is om de personen te dwingen in hoger
beroep te gaan en om dan weer door de rechter in het ongelijk te
worden gesteld.
De Voorzitter wijst op het eerder betreffende schrijven van B W
van 30 september 1970 aan de raad, dat bij de stukken is overgelegd.
Het raadslid Bensbach herhaalt nogmaals, dat hij hier de motieven
wil weten en of er al of niet iets strijdig is met een of ander
artikel van de rioolbelastingverordening.
De Voorzitter antwoordt, dat het laatste opgemerkte zeker het geval
is. Hij geeft voorlezing van het betreffende prae-advies van de af
deling financiën en meent, dat dit toch duidelijk genoeg is.
Het raadslid Bensbach zegt, dat het voor de Voorzitter zowel kan zijn,
maar dat er zijnerzijds nogal enige bedenkingen tegen bestaan.
Hij stelt, dat de mensen bouwrijpe grond van de gemeente hebben
gekocht, dat algemeen inhoudt dat ze geen rioolbelasting moeten be
talen.
De Voorzitter antwoordt, dat het toen ook had gegolden als de
werkelijke becijferde grondprijs van 19, 71 was aangehouden en