Het raadslid Baart blijft bij zijn standpunt en voorstel van minstens twee zittingsperioden. Hij vindt het een scheve ver houding ten opzichte van het rijkspersoneel, waar het ook zo niet ligt. De Voorzitter wijst op de toekenning van wachtgeld aan rijks personeel De Secretaris merkt op, dat het afhankelijk is van de leeftijd en minstens 1 jaar is. Het raadslid Baart is het met de zienswijze van de Voorzitter niet eens. Hij stelt, dat het wethoudersschap niet gelijk is te stellen met een ambtenaar, dat gebonden is aan een volks uitspraak. Hij blijft bij zijn voorstel van minstens twee zit tingsperioden. De Voorzitter deelt mede, dat het zonder een pensioenregeling ook geen moeite zal geven om wethouders te krijgen en daarin het raadslid Baart gelijk kan geven. Een wachtgelduitkering of pensioentje ziet hij echter als een welkome aanvulling op het gezinsinkomen voor de verantwoordelijke taak die ze als wet houder hebben gedragen. Het raadslid Baart stelt, dat de raad ook een verantwoordelijke taak heeft. De Voorzitter antwoordt, dat B W een zelfbestuurstaak hebben. Het raadslid Baart stelt, dat het minstens dan toch zes jaar dient te zijn. Persoonlijk zou hij een periode van 4 jaar niet willen. Hij merkt op, dat men om de vier jaar steeds met het zelfde vraagstuk zit. De Voorzitter mennt, dat men het niet te zwaar moet maken. Het raadslid Baart ziet in de huidige regeling een harde wed loop naar het wethoudersschap wat hem niet ligt en waarbij men zich kan afvragen of het voor de belangen van de gemeente of om het salaris van f.1100,gaat. De Voorzitter merkt op, dat de hardwerkende wethouders maar vrij matig gehonoreerd worden. Hij vraagt of het raadslid Baart bij zijn voorstel om aanvulling van de pensioenregeling wet houders in die zin, dat alleen aanspraak op de uitkering c.q. pensioen bestaat na twee achtereenvolgende zittingsperioden, blijft en het als een amendement is te zien. Het raadslid Baart antwoordt bevestigend. Wethouder van de Ven wijst er op, dat het voorstel van het raadslid Baart in de vorige vergadering reeds aan de orde is ge weest en de pensioenverordening toen met algemene stemmen is vastgesteld. Hij vraagt of het wel juist is om er nu op terug te komen. De Voorzitter antwoordt, dat het voorstel van de heer Baart toen niet in stemming is geweest. Wethouder van de Ven stelt, dat het nu de behandeling van de voorgestelde regelen van G.S. betreft en geen anderen. De Voorzitter meent, dat er in de bewering wat in zit en wet houder van de Ven gelijk heeft. Het raadslid Baart is het er niet mee eens en zegt, dat zijn voorstel niet in stemming is geweest. De Voorzitter deelt mede, dat nu de behandeling van het schrij ven van G.S. aan de orde is en het dus gaat over aan te brengen correcties waarin wethouder van de Ven gelijk heeft. Het raadslid Baart merkt op, dat de verordening ook door G.S. niet is goedgekeurd, en noemt het een doekje voor het bloeden. Hij meent, zijn voorstel opnieuw naar voren te mogen omdat an ders punt XVI niet op de agenda had moeten staan. De Voorzitter stelt, dat de raad zelf beslist of het voorstel al of niet wordt behandeld en daarna in stemming zal worden ge bracht. Bij hoofdelijke stemming verklaart het raadslid Baart zich voor, en de raadsleden H.de Bruijn, Pr.Vereist, G.J.M. Suijkerbuijk, H. Bensbach en de wethouders Pr.Huijbrechts en A.v.d.Ven zich tegen de behandeling en in stemming brengen van het voorstel van de heer Baart. - 9 -

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1963 | | pagina 24