van de grond aan de Fa.Dijk aan de in het raadsbesluit van 27 april 1961 gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het raadslid de Bruijn vraagt of de gestelde termijn niet is overschreden. De Voorzitter antwoordt ontkennend en merkt nog op, dat met het verkrijgen van de vereiste rijksgoedkeuring voor brije sectorbouw ook rekening is te houden. Hij wijst op de in het voorstel van B W ten aanzien van de nieuwe eigenaar gestelde voorwaarden, die een verruiming van een jaar van de bouwter- mijn geeft en de vervreemdingstermijn van 10 op 9 jaar terug brengt He"k raadslid de Bruijn informeert naar de verkoopprijs die destijds voor het perceel door de gemeente aan de Kinderen Hendriks is bedongen. De Voorzitter deelt mede, dat die voor het meest oostelijk gedeelte f.7,50 en voor het resterende gedeelte f.1,50 per m2, bedroeg. Hij merkt op, dat de Kinderen Hendriks op de terug koop van het perceel recht konden doen gelden en dat het een Wederopbouwgeval betrof. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders met algemene stemmen tot goed keuring van het perceel grond door de Kinderen Hendriks aan het douaneagentschap Fa.Dijk besloten. XVII. Behandeling schrijven van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 20 februari 1965 G.nr.47.298,'inzake pensioenverordening wethouders De Voorzitter geeft op dit punt een nadere toelichting. Hij deelt mede, dat G.S. overwegend bezwaar hebben tegen de redactie van de artikelen II en IV van de verordening waardoor de raad kan bepalen, dat in de artikelen genoemde gevallen geen redht op een uitkering of een pensioen bestaat en der halve voor elk geval afzonderlijk bepaalt, of een uitkering c.q. pensioen wordt genoten. Naar de mening van G.S. dient een algemene regeling te worden opgesteld, waaruit kan worden af geleid, in welke gevallen een wethouder aanspraak heeft op een uitkering of pensioen. Volgens G.S. mag dat niet afhangen van een (toevalligs)oordeel van de raad ten aanzien van een be paald geval. Zij geven in overweging de betrokken artikelen te herzien en in de aanduiding van de arabische en romeinse cijfers van de verordening verbetering aan te brengen. Hij vraagt wie van de vergadering omtrent dit punt nog verdere toe^ lichting of het woord verlangt. Het raadslid Baart vindt een zittingstijd van 4 jaar tekort en blijft bij zijn vorig standpunt van minstens twee zittings perioden. Hij meent, dat het in een gemeente waar het wet houdersschap een zuivere dagtaak is anders ligt. Het werk van een wethouder in deze gemeente noemt hij nihil waarmee hij weinig bedoelt. Hij acht de pensioenregeling hier totaal overbodig en vraagt hoe het mogelijk is met een zittingsperiode van 4 jaar, dat hij uit den boze vindt. De Voorzitter deelt mede, dat het raadslid Baart het verkeerd ziet en aan een wethouder die niet de pensioengerechtigde leeftijd bezit geen pensioen maar wachtgeld wordt toegekend. Hij merkt nog op, dat een wethouder in een grote stad een sa laris heeft waar de burgemeester van Woensdrecht en waarnemend burgemeester van Putte zijn handen aan aflikt. Het raadslid Baart vindt een zittingsperiode van 4 jaar geen tijd en blijft bij zijn voorstel van minstens twee zittings perioden. De Voorzitter antwoordt, dat noch het college van B W noch hij persoonlijk het voorstel kunnen ondersteunen. Bij een twee-vierjarige zittingsperiode ziet hij als grootste bezwaar het gevaar van het willen vasthouden van het ambt om de de financiële konsekwenties - 8 -

Raadsnotulen

Putte: 1928-1996 | 1963 | | pagina 23