i L
Notulen van de bijzondere openbare vergadering van de Raad der ge
meente Putte, gehouden op zaterdag 29 december 1962 om 11 uur v.m.
ten gemeentehuize.
Aanwezig: Fr.Huijbrechtswethouder, benevens de raadsleden
G.J.M.Suijkerbuijk, H.Bensbach, D.Baart, Pr.Vereist en
H.de Bruijn, alsmede de heer A.M.M.Kieboom, Ghef van het
Kabinet van de Commissaris van de Koningin in de provincie
Noord-Brabant
Afwezig: in verband met ziekenhuisopname wethouder A.J.P.M.v.d.Ven.
Voorzitter: Drs.L.J.Hermans, waarnemend burgemeester.
Secretaris: J.J.Emonts, waarnemend secretaris.
De notulen worden opgemaakt door L.Hendriks, commies ter secretarie.
I. Opening.
De Voorzitter opent de vergadering met gebed en schort de ver
gadering. Hij verzoekt de heer Hendriks om burgemeester J.I.Stuij en
zijn echtgenote voor het bijwonen van de vergadering aan huis op te
halen. Nadat de heer en mevrouw Stuij in de vergadering zijn ver
schenen heet de Voorzitter alle aanwezigen hartelijk welkom.
Hij deelt mede, dat de raad helaas niet voltallig is en wethouder
van de Ven ontbreekt die voor een spoedoperatie in het ziekenhuis
is opgenomen. Hij spreekt de hoop uit, dat wethouder van de Ven
spoedig hersteld mag zijn.
Een bijzonder woord van welkom richt hij tot de heer Kieboom, die
ondanks het barre winterweer de verre reis naar Putte heeft onder
nomen en wiens aanwezigheid hij zeer waardeert.
Hij meent, dat het in deze eerste vergadering van de raad na het
overlijden van Koningin Wilhelmina past, enkele woorden aan haar
nagedachtenis te wijden.
Hij zegt, dat Koningin Wilhelmina het koningschap heeft opgevat als
een met het priesterschap vergelijkbaar ambt.
Hij stelt, dat de Koning het hoofd is, dat geheel de souveraine
staat en het volk vertegenwoordigt. Het koningschap en dus ook de
staatsmacht is dan ook onderworpen aan Gods instellingen en derhalve
ook aan de plicht tot eerbied voor de mens als persoon en voor ieder
deel van de Schepping.
Als men om objectieve historieschrijving vraagt was Koningin Wilhel
mina wellicht wat stug en terughoudend omdat ze misschien te zeer
doordrongen was van de hoogheid van haar ambt.
Objectief hoog, subjectief nederig, wat ook hier weer de vrucht is
van het mysterie van het leed.
De deugd ontstaat in de ontwikkeling en komt dan tot ware grootheid.
De kracht komt namelijk juist bij zwakheid naar voren en volgens hem
is een gemakkelijke aanleg minder te waarderen dan een moeizaam
verworven deugd.
Hij merkt op, dat de burgemeester als plaatselijk vertegenwoordiger
van de Koning en als hoofd van het gemeentebestuur is te zien en
volgens de gemeentewet als vertegenwoordiger van de gemeente.
Ook hier geldt de paradox van de hoogheid van het ambt objectief en
subjectief de persoonlijke dienstbaarheid in nederigheid, met de
daarmee gepaard gaande spanning.
Zeg niet, dat deze redenering te zeer is ontleend aan de beschouwing
in christelijke zin van Christus, als hoofd van het mystieke Lichaam.
Primo is te stellen het gezegde van St.Paulus over de huwelijksband,
secundo Kerstmis, het feest van de incarnatie, God mensgeworden,
opdat de mens zou worden vergoddelijkt.
Het is een christenplicht om te streven naar de volmaaktheid, ook in
zaken van natuurlijke orde, maar ook in zaken die moreel indifferent
heten.
Hij stelt het voorbeeld van het besluiten tot de aanleg van een weg,
die dan ook een goede weg dient te zijn.
- 1 -