van Sluijts op f.35,en de middenstandswoningen op f. 4-5,
Hij merkt op, dat het niet zo eenvoudig ligt om tot de gemiddelde
opbrengst van f.35,per pand te komen die door G.S. wordt geeist.
Hij beaamt het gezegde van de Voorzitter, dat door G.S. uitdrukkelijk
is verzocht om met spoed de rioolbelastingverordening in te zenden.
Het raadslid Huijbrechts vraagt of het zo uitdrukkelijk
door G.S. is gesteld.
De Secretaris antwoordt, dat dit punt destijds door
burgemeester Stuij met de heren van Rijen en van den Eerenbeemt op
de provinciale griffie uitvoerig is besproken en het gemiddelde
bedrag van f.35,daar een uitvloeisel van is.
De Voorzitter merkt op, dat het in oudere gemeenten met de
riolering worstelen is. In jongere gemeenteh: ligt het beroerd. Hij
stelt, dat het nu goedkoper is dan als men de rioleringswerken in
1972 zou uitvoeren. Relatief geeft het ook hogere lasten dan in
oudere gemeenten,die eerder met de riolering weg zijn geweest. Het
is volgens hem te proberen of het Gemeentefonds nog een zekere bij
drage geeft. Een forse last zal er echter wel steeds overblijven om
te verhalen waaraan niet is te ontkomen.
Het raadslid Huijbrechts ziet de behandeling van dit punt
liever zoals is voorgesteld door het raadslid de Bruijn, en derhalve
eerst de goedkeuring van de verdere uitbreiding van de riolering in
de Dorpsstraat van G.S. afwachten en vervolgens de verordening door
een commissie onder de loupe te laten nemen.
De Voorzitter vindt het geen goed idee om de zaak af te
wachten waardoor men volgens hem de zaak op zijn kop zet, daar G.S.
de betreffende 2e begrotingswijziging 1962 zonder deze verordening
niet zullen goedkeuren. Hij zegt, dat men van hem een voorstel om
boven het gemiddelde belastingbedrag van f.35,per pand te gaan
niet moet verwachten, wat wellicht ook wel niet de bedoeling zal zijn
Hij stelt dat het zaak is, dat G.S. duidelijk wordt gemaakt hoe
straks de financiële omstandigheden ten aanzien van de riolering
zijn. Persoonlijk voelt hij er niets voor om de verordening in een
commissie te behandelen, dat slechts de zaak zal vertragen. Hij
merkt tenslotte op, dat het de raad zijn goed recht is om deze zaak
nader te onderzoeken.
Het raadslid de Bruijn meent, dat het onderzoek in een
commissie volgens zijn eerder naarvoren gebracht schema niet veel
tijd vraagt en dit punt in de eerstvolgende vergadering weer terug
in behandeling kan komen. Hij deelt mede, dat er behalve het
financiële gedeelte van de verordening er ten aanzien van de andere
artikelen bij hem ook nog vragen rijzen, onder andere bij artikel 3
waarin als belastingjaar wordt genoemd 1 jan. - 31 dec. Hij vraagt
hoe het ligt als iemand tussentijds de gemeente verlaat. Hij ziet
graag een voorstel om een commissie te benoemen die op korte termijn
deze zaak kan bekijken.
De Voorzitter antwoordt, dat de belasting een zakelijk
recht is, die door de eigenaar moet worden betaald. Rekening kan met
een en ander trouwens worden gehouden in de verkoopakte, wat dan ook
geen problemen geeft.
Het raadslid de Bruijn zegt tevreden te zijn met het
antwoord maar dat er voor hem nog meer artikelen zijn die ver
duidelijking wensen.
De Voorzitter vraagt het inzicht van de vergadering ten
aanzien van een te benoemen commissie ad hoe.
Wethouder van de Ven zegt, dat er wellicht bij mèerdere
raadsleden en ook bij hem nog vragen rijzen. Persoonlijk kan hij
deze materie ook maar gedeeltelijk overzien. Hij meent, dat het
aanhouden van dit punt voor eerst nader in een commissie te be
handelen wenselijk is, dit laatste ook met betrekking tot het riool
recht
De Secretaris deelt mede, dat de lasten van het rioolrecht