van Hees het ontwerpplan der verbouwing op te maken
Wijziging begrooting 1937 en 1938
De Voorzitter zegt dat de begrooting 1937 en 1938 dient ge
wijzigd te worden en geeft toelichting over de te verhoogen en te
verlagen posten
Wordt besloten te wijzigen als door den Voorzitter uiteengezet
8, Geldleening
De voorzitter zegt, dat een geldleening dient aangegaan te
worden groot f. 886,=. en geeft het doel der leening weer
Wordt besloten met de N.V. Bank voor Nederl, Gemeenten te
onderhandelen voor het sluiten dezer geldleening
9, Burgerlijk Armbestuur
De Voorzitter zegt, dat hij meent goed te doen den Raad in
te lichten omtrent het bestuur van het Burgerlijk Armbestuur hetwelk
bestaat uit de leden
1, P.J, van de Ven, Burgemeester tevens Voorzitter
2» H. Wijnings, wethouder, die aan de laatste oproeping ter
vergadering te komen geen gehoor gaf en van zijne afwezigheid geen
bericht inzondj en
3. G. Matthessen, particulier, die door ongesteldheid de ver
gaderingen niet meer kan bijwonen
Hij zegt, dat hij thans alle beslissingen als het ware alleen
heeft te nemen, hetgeen hij ongewenscht acht en zal daarom in het
vervolg als geen der leden meer opkomt, de te nemen beslissingen aan
Burgemeester en Wethouders voorleggen, tenzij de Raad b.v. 2 raadsled*
den als plaatsvervangende leden van het Burgerlijk Armbestuur wil
aanwijzen
De Wethouders oordeelen het laatste het beste, doch de Raads
leden meenen, dat het beter is dat de Burgemeester zich in deze met
de Wethouders verstaat en Burgemeester en Wethouders bij afwezigheid
der leden als Burgerlijk Armbestuur optreden, opdat de werkzaamheden
van het Burgerlijk Armbestuur regelmatig verloopen en de armen niet
de dupe worden van een onwillig lid
10, Wethouder Wijnings
De Voorzitter zegt, dat in de vergadering van Burgemeester en
Wethouders, wethouder Wijnings wederom afwezig was. Burgemeester en
Wethouders hebben daarna met elkander gesproken en het optreden van
Wethouder Wijnings werd als kleingeestig aangemerkt en beoordeeld
als een miskenning van hun persoon en college
Hij zegt, dat Burgemeester en Wethouders hebben besloten den
Raad daarvan mededeeling te doen en te vragen, wat de Raad in deze
wil
De Heer Hendriks vindt het doen en laten van Wethouder Wilniiics
flauw en belachelijk
De Heer Sluijts zegt, dat het misschien goed was den Wethouder
een brief te schrijven en hem te vragen wat hij eigenlijk tegen Burge
meester en Wethouders en den Raad heeft, of wat hem dwars zit. Hij
kan dan in den Raad alles mededeelen en als hij niet komt zou tegen
,hem een beslissing kunnen genomen worden
De Heer de Clerck vindt het onnoodig en vindt het beter hem
zonder meer maar te bedanken daar het toch niet meer met hem gaat en