6. Schrijven van de Ged.
stagen van Noord Brabr-ntvan
18 April 1988 G«Ho. 133, Ine
afé. in "ake regeling jaarwedde
van den gemeente-ontvanger.
De Voorzitter zegt, dat Ged. Staten bij genoemd schrijven een ont
werp besluit zenden tot gegellng van de jaarwedde van den eventueel te
benoemen ontVan£er en dat zij deze jaarwedde willen vaststellen op
f.630» in minimum en f.810» in maximum en dat dit besluit op 1 April
1928 in werking zal treden.
Hij herrinnert er aan, dat bij de behandeling van de gemeente-be-
grooting voor 1928 op voorstel van den heer Wijnings met tegen
stemmen werd besloten Gedeputeerde Staten te verzoeken de jaarwedde
te bepalen op f,25o. waarvoor B»en W. mededeeling deden aan Gedeputeer
de Staten bij hun brief van 1928 Mo.
Z.h.sfe. wordt conform het voorstel van Ged.Staten beslofcsm.
7. voorstel van B.en w/ tot wijziging
van het besluit tot Keffing van opcenten op
de hoofdsom der Rijksinkomstenbelasting.
De Voorzitter zegt, dat bij besluip van den Raad van
19 goedgekeurd bij koninklijk besluit van
op deze hoogdsom 100 opcenten worden geheven. Sedert dien is het tarief
van heffing gewijzigd en wel bij de wet van 15 Maart 1928 S.No.62 en
met +2 0$ verminderd, zoodat ook deze opbrengst met een zelfde per
centage vermindert. Waar de mindere inkomst de gemeente, gezien zijn
finantieele toestand, niet kan derven en de even aangehaalde wet de
Raad bevoegdheid toekent tot verhooging der opeenten-heffing bij art.
2 tot 125, atellen B.en W. voor deze heffing tot 185 opcenten op te
voeren, waardoor de opbrengst weer op het noodzakeli ke wordt gebracht.
De Voorzitter vraagt of de heeren er bezwaar tegen hebban dat
punt 7 van de agenda wordt afgevoerd.
Besloten wordt op voorstel van B.en W. om dit punt van de agenda
af te voeren.
8. Vooijstel van B.en W.
tot belegging van de gemeente-
ggelden.
De Voorzitter zegt, dat bij Raadsbesluit van Februari 1928
de Raad besloot tot het beleggen van gemeente gelden afkomstig van uit—
geloste schuldbrieven ten laste van den Staat der Nederlanden, Dit
besluit werd tot op heden niet door B.em w. ten uitvoer gebracht, om
dat B.en W. nadien op hunné zienswijze zijn teruggekomen en in verband
met de omstandigheid, dat de gemeente reeds 2 kasgeldleeningen heeft
aangegaan en wel een bij de Amsterdamsche Bank groot f.3000» krachtens
raadsbesluit van 25 vjüni 1927, aflosbaar uiterlijk per 30 Juni 1928,
en eene groot f.3000» aangegaan krachtens raadsbesluit bij den heer van
Aalst notaris te Ossendrecht, van welke kasgeldleeningen 5\% intrest
moet betaald worden. Hij zegt verder, dat de gemeente hare beschikbare
gelden moet beleggen en dat zij interest zal ontvangen, zoodat
de gemeente 1$ meer moet betalen dan zij zelf ontbagt, hetgeen voor de
gemeente een groot nadeel be teekend, hetgfën z.i. dient voorkomen te
worden. Hij zegt dan B.en W. hierop gewezen te hebben, hetgeen tot ge
volg had, dat B.en W,zijn zienswijze deelden en meenden den Ra-^d te
moeten vooisstellen als in het onderwerp besluit is vermeld, welk ont-
werp-besluit ±xxkkxbik±& daarna door hem wordt voorgelezen»
Wordt met algemeene stemman onveranderd aangenomen»