Wethouder VAN HOEK: Ik heb u net gezegd, heel die zaak is op De heer VAN OOSTERHOUT: Heeft u mij op 8 september over die ontwikkelingen geantwoord, over die belemmeringen die zouden kunnen leiden tot vertraging? Heeft u mij daar iets van gezegd? Wethouder VAN HOEK: Op dat moment waren er geen belemmeringen! De VOORZITTER: Ik denk dat wij nu in kringen gaan ronddraaien. De feitelijk situatie was dat er één plan zo goed als klaar lag op de aanvraag van de bouwvergunning na. Dat is de formele status van dat ene spoor. Daarnaast, en ik heb dat ook zelf ettelijke malen herhaald en ook de wethouder heeft dat gezegd, daarnaast waren er onderzoeken gaande maar nog in een dermate pril stadium dat daar geen enkele richting van een conclusie uit getrokken zou kunnen worden, gezien de conversiteit van de materie dat de wethouder op dat moment prudent dacht om daar verder geen melding over te maken. U weet, en dat heb ik ook bij de aanvang van deze vergadering gezegd en ik herhaal het nog een keer, dat het ook aan het college is om voorbereidend werk te verrichten. Binnen die fase zat het college en vandaar dat de wethouder daar dus op dat moment nog niet die melding van gemaakt heeft waar u eigenlijk om vraagt. De heer DEN BRABER: Maar, voorzitter, dat geeft de wethouder niet het recht om de raad verkeerd te informeren. Wij hebben recht op juiste informatie. Als de wethouder zegt van ik heb informatie maar die kan ik in het openbaar niet spuien omdat het algemeen belang er niet mee gediend is, kijkt u maar naar de gemeentewet, dan kan de wethouder grijpen naar instrumenten van "achter gesloten deuren vergaderen". Wij hebben recht op informatie, voorzitter, en dat recht op informatie wordt door de wethouder geweld aangedaan. De wethouder plaatst zich vanavond, stel ik nu vast, buiten de wet! De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, de wethouder heeft de kans gehad om het in een besloten vergadering aan de orde te krijgen en heeft daar eigenlijk geen behoefte aan gehad, net zo goed als andere commissie-leden. Voorzitter, op 9 november voorafgaand aan de dag dat het gepubliceerd werd in de krant en de raad dus via de krant kennis van mogen nemen, is er in de commissie WOS gesproken over het budget voor het gemeenschapshuis. Daar op dat moment is er met geen woord gerept over de ontwikkelin gen die daar speelde terwijl de voorzitter op dat moment op de hoogte had moeten zijn. Nee, de commissie leden lezen dat de andere dag in de krant. Voorzitter, verklaar me dat maar eens! De VOORZITTER: Ik denk dat ik weer hetzelfde moet vertellen als ik net gedaan heb. De heer VAN OOSTERHOUT: Maar als u dat zelf verteld, welke conclusie trekt u er dan uit? De VOORZITTER: Dat u in een bepaald stadium informatie wilde, waar u op zich recht op heeft, maar waarbij aan de andere kant het college ook het recht voorbehoud om bepaalde informatie nog niet voldragen geacht te hebben en het dus nog niet aan u heeft medegedeeld. Bovendien is er nu net de toezegging gedaan door de wethouder om dat in een besloten vergadering te doen. U schijnt daar nu geen behoefte aan te hebben. Toen u daar indertijd toe vroeg, was de informatie nog niet van dien aard geordend dat een besloten vergadering op dat moment opportuun was. De heer VAN OOSTERHOUT: De informatie was op 9 november, voorafgaand aan de dag van de publicatie, binnen de commissie WOS wel zo voldragen dat toen al 2 dagen het bericht bij de krant binnen lag, waar de raadsleden die aanwezig waren in de commissie WOS niet geïnformeerd zijn. Hoe verklaart u dat? De VOORZITTER: Dat is een journalistieke vaardigheid waar De heer VAN OOSTERHOUT: Dat is een kwestie dat op 9 november al voldoende informatie bekend is en ook bij de voorzitter van WOS en op dat moment er dus ook een informatie behoord te gaan, een juiste en volledige informatie naar de raadsleden. Ik stel vast op die punten dat het college ernstig in gebreken is! De VOORZITTER: Dat is uw constatering. Ik denk dat wij nu dit punt zullen moeten afronden. Het is een constatering die het college niet met u deelt. De heer VAN OVERVELD: Ja maar, voorzitter, wat vertelt u me nou toch? De VOORZITTER: Ja, wij kunnen van mening verschillen. Ik denk dat wij dat recht hebben, zowel u als wij. 49

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1994 | | pagina 91