De VOORZITTER: De tweede termijn. Mevrouw OSSENBLOK-AERTS: Ik ga akkoord met het voorstel met inderdaad dienverstande dat, zoals de heer Bastiaansen verwoordde, in feite pas uitgeven als het echt nodig is en niet eerder. De heer BASTIAANSEN: Voorzitter, na de uitleg van de wethouder denk ik dat het toch goed is dat wij dit voorbereidend werk - want zo moeten wij het dan in feite zien - verrichten want daadwerkelijk zijn er nog geen centen mee gemoeid, dat komt pas aan de orde wanneer het ook echt verwezenlijkt wordt. Ik denk dat het wat dat betreft goed is dat dit werk gedaan is. De heer VAN OVERVELD: Ja voorzitter, ik wil met name inhaken op wat de heer Bastiaansen zegt. Het lijkt natuurlijk heel redelijk en inhoudelijk zal het ook best zo zijn richting stichting dat je die bereidheid hebt als raad om die helpende hand te reiken maar wij vinden dat op het moment dat dat nodig is. Nu leg je wel 15.000,- uit de beschikbare middelen vast, je kunt ze nu nergens anders meer aan uitgeven. Stel je voor dat je tot 31 december het geld niet nodig hebt, het ligt wel vast dus je kan het nergens anders meer aan besteden. Dat is mijn bezwaar tegen dit voorstel. Als straks blijkt dat je maar 10.000,- nodig te hebben, heb je als raad nu 15.000,- in je begroting vastgelegd met dit raadsbesluit. De hoogte van het bedrag vind ik eigenlijk peanut, het gaat om het principe. Je legt nu al geld vast waarvan je niet weet of het nu nodig is en dat kan je straks belemmeren in het inzetten van middelen op een andere plaats. Als wij als raad zeggen, maar dat heeft de commissie eigenlijk denk ik al inhoudelijk al lang laten blijken, van principieel zijn wij bereid dat te doen. Die bereidheid die is er, ik heb niemand gehoord dat er die niet is maar laten wij het getalletje invullen op het moment dat het getalletje ook definitief bekend is, zo werkt deze raad doorgaans. Dan kan het college toch verder want de principiële medewerking is toegezegd. Wethouder Van der Heijde en misschien dat als aanvulling de portefeuillehouder van financiën nog een reactie wilt geven. Wethouder VAN DER HEIJDE: Voorzitter, ik stel vast dat mevrouw Ossenblok namens de WD zich kan vinden in het voorstel en terecht want de middelen worden pas uitgegeven op het moment dat het ook daadwerkelijk nodig is. Ik heb in de korte tijd dat ik hier aan tafel zit begrepen, en de heer Huijpen - wethouder van financiën - is daar ook heel kien op, dat wij pas middelen uitgeven op het moment dat het ook noodzakelijk is. Wat dat betreft heeft hij de vinger op de knip en ook ten aanzien van dit voorstel. Plezierig dat de fractie van het CDA met mij van mening is dat wij in ieder geval voorbereidend werk doen. Ik neem daar met genoegen kennis van. Ten aanzien van de suggestie van mijnheer Van Overveld, in principe zou hij daar gelijk toe hebben dat je nu middelen inzet of middelen reserveert die je nergens anders voor kan gebruiken. Gezien het bedrag denk ik dat die stelling in principe heeft u gelijk vindt ik, maar gezien het bedrag denk ik dat die stelling wellicht wat aanvechtbaar is. Het is een gering bedrag. Nogmaals wij willen in ieder geval wat voorbereidend werk doen en daarover niet achteraf bij de raad komen van ja wij hadden het eigenlijk wel moeten doen, wij zijn het vergeten om allerlei redenen. Meer heb ik daar op dit moment eigenlijk niet aan toe te voegen, het gaat om een gering bedrag. Wethouder HUIJPEN: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Met betrekking tot het financiële aspect en het raadsvoorstel daar waar het gaat om de tijd daarvan zou ik het volgende willen zeggen. Ik denk dat het college in deze bijzonder tijdig met dit voorstel naar de raad gekomen is want het is simpelweg zo van wij kunnen de middelen pas aanwenden na goedkeuring. In de praktijk blijkt dus de goedkeuring een maand tot 6 weken op zich laat wachten. Dat zou dus kunnen betekenen dat wij in de sfeer van de tijd in de problemen zouden kunnen geraken. Het standpunt van het college is dat wij dat in ieder geval moeten voorkomen. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij de beraadslaging wij hebben nu twee termijnen gehad. Mocht er nog behoefte zijn aan een korte reactie dan graag maar wij hebben de twee termijnen achter de rug. Mevrouw DIRVEN-VAN AALST: Ja voorzitter, ik heb toch nog een vraag. Wat voor mij een onduidelijkheid is in het betoog van wethouder Van der Heijde. Hij zegt dat er geen relatie is tussen onlangs genomen besluit om financiële middelen beschikbaar te stellen voor de instandhouding van het gemeenschapstehuis tot het einde van het jaar en dit raadsstuk. Dat wil ik wel aannemen maar dan heb ik toch een vraag aan hem. Eerder vertelde hij dat het mogelijk is dat over een paar weken of over een maand de projectontwikke laar dan alsnog besluit de plannen zodat de huidige gebruikers van het gemeenschapstehuis dan eigenlijk in een hele snelle tijd op de stoep komen te staan. Hoe moet ik me dat nu voorstellen? Wij hebben dat krediet nu gevoteerd voor de instandhouding tot het einde van het jaar. Houdt dat dan onmiddellijk op wanneer de projectontwikkelaar gaat beginnen? Dat is voor mij onduidelijk. 7

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1994 | | pagina 7