herhaalde vragen over dit onderwerp, telkenmale de bedoelde vraagstelling aan de projectontwikke
laar, of eigenlijk het lopende onderzoek, verzwegen?
3. Welke partijen zijn verschillende malen bijgepraat door wethouder Van Hoek over het plan
Polderstraat en welke niet? Waarom, waar en wat is er precies bijgepraat?
4. Hoe denkt het college de bewoners van de Vader Vincentiusstraat, die zojuist grond hebben
aangekocht en bouwplannen hebben gemaakt, schadeloos te stellen in verband met de planschade
die ontstaat als het oorspronkelijke plan Polderstraat niet doorgaat? Deze burgers kregen op de
dag van de bewuste publicatie in BN in de namiddag persoonlijk de bouwvergunning bezorgd door
een ambtenaar van de gemeente. Vindt u dit niet erg cru? Heeft u inmiddels al een gesprek gehad
met de verontruste bewoners van de Vader Vincentiusstraat om hen gerust te stellen of uitleg te
geven over de ontstane situatie?
5. Heeft u overleg gevoerd met de ondernemers over uw gewijzigde inzichten met betrekking tot het
DPO? Zo niet, waarom heeft dat niet plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het overleg van maandag 31
oktober jongstleden? De ondernemers hebben immers samen met de gemeente de kosten van het
DPO betaald en hebben toch recht op een nadere verklaring.
6. Welke stedebouwkundige argumenten heeft uw college om de uitvoering van het door de raad
vastgestelde DPO onmogelijk te maken? In welk opzicht dragen die nu en in de toekomst bij tot
een betere stedebouwkundige, sociaal-economische, en verkeerstechnische oplossing waar we in
de kom mee te maken hebben?
7. Welke consequenties zitten er aan het openbreken van het contract met de projectontwikkelaar?
Graag zouden wij een overzicht krijgen van alle financiële en andere aspecten die daaraan
vastzitten.
8. Is wethouder Van Hoek er zeker van dat hij de raad in alle opzichten en op elk moment dat over of
naar aanleiding van het plan Polderstraat vragen zijn gesteld, de volledige waarheid heeft verteld?
Geldt dit ook voor het volledige college?
9. Is het juist dat zowel de burgemeester afzonderlijk, als ook het college of althans een deel ervan,
ergens in juni, juli of augustus met de betrokken projectontwikkelaar heeft gesproken over
alternatieven voor het plan Polderstraat? Zo ja, wanneer hebben bedoelde gesprekken precies
plaats gevonden? Wanneer was wethouder Van Hoek daarbij betrokken?
10. Is het juist dat zelfs de top van de ambtelijke organisatie onkundig is gelaten van het overleg dat
met de projectontwikkelaar is gevoerd over alternatieven voor het plan Polderstraat? Was de
deskundigheid van betrokken ambtenaren niet gewenst of niet nodig?
11. Hebben de ontwikkelingen, verwikkelingen of de ideeën van het college met betrekking tot de eisen
van de projectontwikkelaar van de Wagenhoek een verband met de wijziging in de plannen voor de
Polderstraat? Zo ja, hoezo, of vanuit welke visie?
Wij verzoeken u vriendelijk doch, gelet op de voorgeschiedenis en in het belang van de burger zeer
dringend, vanavond uw definitieve standpunt met betrekking tot het plan Polderstraat openlijk kenbaar te
maken en met in acht neming van artikel 169 lid 2 van de gemeentewet volstrekte duidelijkheid te geven
aan de raad over alle voorgaande vragen. Tot zover onze bijdrage in eerste termijn, voorzitter.
Algemene beschouwingen PvdA
De heer DEN BRABER: Mijnheer de voorzitter, de rode draad in het verkiezingsprogramma van de Partij
van de Arbeid is "voortzetting van het bestaande beleid". Vanuit die invalshoek willen wij de voorstellen van
uw college voor 1995 dan ook benaderen. Helaas moeten wij constateren dat uw college met het
presenteren van de begroting 1995 alleen in woorden aangeeft het bestaande beleid voort te zetten. De
daden zijn anders en uit alles blijkt dat daarover niet altijd even goed is nagedacht. Om uw college en deze
gemeenteraad op het goede spoor te houden is het derhalve nodig de concept-begroting op onderdelen bij
te sturen.
Dat geldt, voorzitter, in de eerste plaats voor het welzijnsprogramma. In dat programma worden zonder
enige onderbouwing de bibliotheek, de muziekschool en het cultureel centrum elk met 20.000,— gekort.
Op de door ons en het CDA tot tweemaal toe gestelde vraag wat daarvan de consequenties zijn voor die
voorzieningen is uw college even zo vele keren het antwoord schuldig gebleven. Zoals opmerkelijk genoeg
ook de vraag van waar nu precies het bezuinigingsmes had toegeslagen in welzijnsland onbeantwoord
bleef. Wij kunnen ons tijden herinneren waarin portefeuillehouders, als het nodig was, tot twee cijfers achter
komma wel wisten waar ze mee bezig waren. Maar dat terzijde en terug naar het voorstel zelf. Het
standpunt van uw college om in totaal een bedrag van 60.000,— te bezuinigen op de drie grote instellingen
met als enig motief dat het grote instellingen zijn, heeft natuurlijk niets te maken met het zorgvuldig
ontwikkelen van beleid. Dat is willekeur! Het gaat bovendien voorbij aan de veel nauwere betrokkenheid van
de gemeente bij de instellingen met een instandhoudingssubsidie. De benaming van de subsidie zegt in
14