goed is opgepakt en nu nadrukkelijk ook in de goedkeuring is terug te vinden, dat doet ons deugd.
Tot slot, nou over 7 zeg ik even niets, misschien dat ik daar dadelijk even op terugkom. Dank u wel.
De heer HUIJPEN: Ja dank u wel, mijnheer de voorzitter. In tegenstelling van datgene wat de heer
Van Oosterhout zegt met betrekking tot ingekomen stuk nummer 03, is mijn fractie van mening dat
datgene wat daar verwoord staat dat we dat onderschrijven. Met name daar waar het betrekking
heeft op het hanteren van de inspraakverordening. We hebben dat weleenswaar niet vervat in een
schrijven omdat wij dus de raadsmeerderheid respecteren maar wij willen dat toch gezegd hebben.
Dank u.
De VOORZITTER: In de richting van de heer Jongenelen, brief nummer 7. Ik geloof dat het
verstandig is na een discussie die wij hierover gevoerd hebben in de commissie ABZ naar aanlei
ding van een eerder gesprek in uw raad hier dat de brief zoals die nu is geformuleerd recht doet
aan enerzijds onze bezwaren tegen de procedure zoals die door het gewest op dit moment
gehanteerd wordt. Aan de andere kant hebben wij ook gehoord naar waar uw eigen inbreng over
was de gemeente in dit stadium niet zelf met beleidswijzigingen of bezuinigingsvoorstellen te komen
hebben duidelijk aan het DB van het Streekgewest de opdracht gegeven en dat is niet alleen in
deze brief dat is ook op andere momenten gebeurd, dit zijn de marges, kom met voorstellen
gebaseerd op de nullijn, gebaseerd op 5% potentiële bezuiniging en ook 10% potentiële bezuini
ging. Dat is ook de taak van het DB én van het Streekgewest om dan met voorstellen te komen. Wij
hebben die lijn consequent doorgezet in deze brief, wij hebben ook mede naar aanleiding van de
laatste discussie in ABZ gemeend om het gewest te attenderen op het feit dat deze opmerkingen
maar ook andere voorstellen niet verder dan het dagelijks bestuur gaan en wij achten dat in het
kader van verlengd lokaal bestuur, en dat is het toch een gewest, een onjuiste handelwijze en dat
hebben wij dus ook aangedrongen dat de voorstellen die er zijn ook van de gemeente Oudenbosch
maar ook van andere gemeenten in ieder geval ter discussie gesteld kunnen worden in het
Streekgewest. Dat is de strekking van de brief en ik wou u toch vriendelijk in overweging geven om
het concept zoals het hier ligt, wat op hoofdlijnen ook besproken is in de commissie ABZ en het
verder conform uit te laten gaan. De discussie daarover zal zeker nog verder gaan plaatsvinden en
als we er te lang mee wachten dan gaat de trein voort en dan hebben wij helemaal geen reactie
hieraan gegeven. Dan naar aanleiding van de opmerkingen eerst door de heer Van Oosterhout en
later door de heer Huijpen ten aanzien van brief 03. Het college heeft natuurlijk kennisgenomen van
het feit dat er een burger uit Oudenbosch is die bezwaar heeft aangetekend om hem moverende
redenen. We hebben ook overwogen hoe dit zich verhoudt ten opzichte van de, mag ik het zo
uitdrukken, spelregels binnen uw raad. Ik herinner me erg goed en dat is niet altijd in dank
afgenomen tijdens mijn installatie dat ik daar een opmerking over plaatste en dat ik er van uit ging
dat als een raad eenmaal democratisch genomen een besluit heeft genomen dat de leden van de
raad zich daar ook aan zullen conformeren. Dat is mijn verwachting van het functioneren van de
raad desalniettemin kun je natuurlijk nooit, en die sfeer wil ik ook niet opwekken, dat een individuele
burger bezwaar wenst aan te tekenen tegen een besluit die u als raad genomen heeft. Dat is een
eigen verantwoordelijkheid. Hoe de persoon in kwestie of z'n politieke geleding daarmee omgaat, ik
denk dat daar de verantwoordelijkheid moet liggen. Ik ben het met u eens, mijnheer Van Ooster
hout, dat ik het op zich betreur dat dit geschiedt maar aan de andere kant nogmaals gezegd ieder
heeft het recht om bezwaar aan te tekenen dus ook een burger die lid is van deze gemeenteraad,
maar ik betreur het. De opmerking van mijnheer Huijpen dat die en dan praat ik meer over de
inhoud eigenlijk van het bezwaar, dat hij niet accoord kan gaan met het voorstel van het college om
het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Ik neem daar nota van. Het college meent om hem
moverende redenen die een stuk onderbouwd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en dat is dus het
voorstel wat wij richten aan de raad.
De heer WIJNEN: Mijnheer de voorzitter, ik betreur het dat het nodig is dat je als burger kennisge-
nomenhebbend van de voorafgaande geschiedenis in deze raad op deze wijze de naleving van de
verordeningen en wettelijke bepalingen in Oudenbosch moet gestalte geven. Dat betreur ik en dat
zou ik willen zeggen aan de mede-leden van de raad en dat we daar een les uit willen trekken.
3