van de gemeente werden pas op 21 februari 1991 gesteld en de toenmalige fusies tussen de
toenmalige instellingen en ook het huidige Emcee. Mijnheer de voorzitter, het moge duidelijk zijn
niemand weet het. De stichting valt in deze niets te verwijten en zit nu met een probleem opgeza
deld. Zij heeft geen middelen om dit bedrag te voorzien, laat staan hiervoor te reserveren. Wij
stellen dan ook voor om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. Als invulling, mijnheer de
voorzitter, dient hierbij dan toch wel vermeld te worden dat in de commissie WOS het college het
concept van een brief voorlegt waarin aan Emcee wordt voorgesteld om een financiële bijdrage in
deze te leveren van 50%. Is er dan misschien toch een beetje sprake van schuldgevoel, mijnheer
de voorzitter?
De heer VAN OVERVELD: Ja, mijnheer Van Agtmaal, het Dlijft hardleers maar dat is misschien
eigen aan die hoek van de zaal want dezelfde opmerking die gemaakt is in de commissie WOS
waarop ik heb gereageerd ten aanzien van is er dan toch geen schuldgevoel, daar confronteert u
mij nu weer mee, wat aangeeft dat u destijds of niet heeft willen luisteren of niet heeft begrepen wat
ik u heb geantwoord. Er zijn twee dingen aan de hand en dat blijft u met elkaar verwarren, denk ik.
Het eerste is een formele relatie van de gemeente met een stichting in deze gemeente. Ten tweede
is er een stichting die, door wat voor omstandigheden dan ook, op dit moment waarschijnlijk met
een behoorlijk financieel probleem gaat zitten. Dat zijn twee aparte problemen die we apart
proberen te lijf te gaan. Probleem één is een formele relatie van de gemeente met Emcee. Daaruit
blijkt, uit de accountantscontroles en uit eigen controle, zonder meer dat de gemeente niet degene
is die in eerste instantie dit bedrag moet subsidiëren. U heeft gehoord in de commissie WOS, en zo
even ook weer, dat het hier stromen betreft van subsidies van ministeries onder andere, waar de
gemeente geen directe bemoeienissen mee had en niet mee heeft. Wij zijn ervan overtuigd gezien
het feit dat in 1982 al de stichting probeerde duidelijkheid te krijgen en niet zoals u suggereert pas
nu, maar in '82 al probeerde dezelfde stichting duidelijkheid te krijgen over de gang van zaken en
kreeg die toen al niet en laat staan dat dat op dit moment een eenvoudige klus zou zijn, volgens mij
een onmogelijke opgave. Het is dus niet zo dat de gemeente verwijtbaar is dat de stichting nu
plotseling allerlei gegevens moet ophoesten omdat wij daar in '82 niet naar gevraagd hebben. Het
is zo dat de stichting dit al in '82 zelf aan het doen was dus het is helemaal op zich anders dan u
suggereert. De stichting treft geen verwijt. Ja, dat is een oordeel dat wij zo langzamerhand van
buiten, vanwege de informatie die wij van de stichting en mensen die ermee te maken hebben
gehad krijgen. Op basis daarvan concluderen wij dat de stichting in onze ogen geen verwijt treft
maar dat neemt niet weg dat de formele relatie gemeente/stichting is zo die is en wij, om formele
redenen, het bezwaar niet gegrond kunnen verklaren. Dat er dus daardoor een probleem ontstaat is
punt twee en de oplossing van dat probleem daarover hebben we eerder op deze avond bij de
ingekomen stukken, al met elkaar van gedachten gewisseld. Dat heeft niets te maken met
schuldgevoel. Het heeft denk ik te maken met realiteit zien. Als je ziet dat een stichting waarschijn
lijk hierdoor toch met een gat komt te zitten, kun je zeggen van nou dan doen we dus niks en dan
wachten een jaar of twee jaar tot dat dat helemaal duidelijk wordt en dan lossen we het dan wel op
of je zegt, ik constateer dat het gat er nu aankomt, hoe lossen we dat op dit moment op om die
zaak nu voor eens en voor altijd uit de wereld te krijgen. Dat is echt punt twee en dat heeft met
schuldgevoel niets te maken. Het heeft te maken met realiteitszin, proberen om dingen op te lossen
en uit de wereld te krijgen. Natuurlijk weet ik dat de stichting geen eigen middelen heeft, behalve
misschien een kleine reserve. Nou dan willen we met de stichting gaan praten over een oplossing
van dat probleem waarbij ik geprobeerd heb om een voorzet te doen om na te gaan, om in
dezelfde stijl te blijven als mijnheer Huijpen eerder op deze avond opereerde, om na te gaan hoe
de reactie van de raad zou zijn op dat voorstel om vervolgens te weten wat ik als wethouder
daarmee aankan en dat weet ik nu. Concluderend, want anders doe ik de commissie helemaal
over, uw bezwaar om formele redenen ongegrond en in samenwerking met de stichting bezien hoe
je dan de uiteindelijk praktische oplossing zult vinden.
De VOORZITTER: Behoefte aan een tweede termijn, mijnheer Van Agtmaal?
De heer VAN AGTMAAL: Ja, mijnheer de voorzitter. Het mag duidelijk zijn, ik suggereer niet dat ze
pas nu duidelijkheid willen gaan scheppen over de situatie. Ik verwijt alleen de gemeente of het
college dat pas in 1991 vragen gesteld zijn gaan worden met betrekking tot de subsidie. Er is