De VOORZITTER: Als wij die reactie ontvangen zullen wij die ook aan u doen toekomen ja.
Volgens de gebruikelijke manier.
Mevrouw DIRVEN-VAN AALST: Dank u voorzitter. Het betreft ingekomen brief nummer 15. Een
schrijven van Onderwijswerkgroep Marokkanen betreffende activiteitenplan en kostenbegroting voor
een studieproject wat zij op willen zetten. U schrijft daarin, dat er in de begroting voor Welzijn geen
gaatje gevonden kan worden voor de financiering van de plannen van het comité, maar onze fractie
is bijzonder ingenomen met deze initiatieven. De groep is van plan om studiegroepen op te zetten
voor buitenlandse jongeren en hopend daarmee een behoorlijk blok bij te dragen aan de integratie.
Nou, dat zijn initiatieven die onze fractie bijzonder ondersteunt. Wij zouden toch graag zien, dat er
voor dit soort activiteiten wat meer ruimte, toch zeker financieel, gemaakt zou kunnen worden.
De heer VAN OVERVELD: Ja, ik denk dat u hier toch een beetje een misverstand oproept. Onder
agendapunt 5 staat het voorstel tot het vaststellen van de beleidsnota en het uitvoeringsprogramma
Onderwijs Minderheden. Dat agendapunt is gebaseerd op het onderzoek van deze werkgroep en
daarin is ook aangegeven in de beleidsnota hoe wij met de uitkomsten van dat onderzoek verder
gaan. En daarover hebben we in de commissie uitvoerig van gedachten gewisseld. En daarover
waren wij het eigenlijk betrekkelijk snel eens. Nadien bleek, dat het de bedoeling van de werkgroep
was om laten we zeggen weer als een nieuwe zelfstandige club, los van de comités en los van alle
andere zaken die we hebben onder leiding van EMCEE, verder te gaan met deze materie. Nou
daarvoor hebben wij in eerste aanleg niet gekozen. Wij hebben gekozen voor een integrale aanpak
samen met comités, IVG en andere eventueel betrokkenen vanuit onderwijsveld. En eigenlijk
kunnen we op die manier, zo ook verwoord onder agendapunt 5 wel degelijk uitvoering geven aan
laten we zeggen de inhoud van de plannen zoals die zijn voorgelegd, alleen met de wijze van
uitvoering zijn we het nog niet, laten we zeggen afgepraat. Die brief is binnengekomen, nadat wij er
in de commissie al over hadden gesproken. En nadien werden wij min of meer verrast door het feit
dat als een soort herstelmanoeuvre meteen wij bericht kregen ja, maar jullie begrijpen ons helemaal
verkeerd, wij willen zelfstandig verder. Ik denk dat dat niet belangrijk is. Belangrijk is dat het
inhoudelijk gebeurt. En dat het op een verantwoorde manier gebeurt. Om nu dan te zeggen, dat
daardoor de zaak inhoudelijk niet doorgaat is natuurlijk niet aan de orde.
De VOORZITTER: Hiermee volstaan. Mocht u er behoefte aan hebben kunt u daar wellicht op een
ander moment nog op terug komen.
De heer HUIJPEN: Dank u meneer de voorzitter. Met betrekking tot ingekomen stuk 4. Het
schrijven van de Bergse Sociaal Democraten met betrekking tot het feit dat zij zeg maar een
pleidooi houden om te komen tot een regionaal milieubeleidsplan in directe relatie met de provincie
en de Rijksoverheid. Ik heb me afgevraagd in hoeverre is het mogelijk om het LMP, dus het
plaatselijke milieubeleidsplan omdat inpasbaar, zeg maar bruikbaar of dienstbaar te maken naar het
streven om te komen tot een regionaal milieubeleidsplan. Ik vind de gedachte de suggestie op zich
vind ik prima, want de praktijk is dat zeg maar de gemeenten allemaal op zichzelf dus milieube
leidsplannen ontwikkelen en het zou misschien heel veel beter zijn om te bezien in hoeverre dat in
regionaal verband concreet gestalte zou kunnen krijgen. Wij hebben als gemeente, wij zijn een van
de weinige gemeenten die dus op dit moment een LMP hebben en ik denk misschien is het dus op
een andere wijze zeg maar meer rendabel, is er meer rendement te krijgen in de regio doordat op
een bepaalde manier dus ter beschikking te stellen. Ik weet niet of we er ook nog financiële
middelen aan over kunnen houden vanuit de zakelijke invalshoek. Ik weet niet of dat op de weg van
de gemeente moet liggen maar het zijn wel gedachten die dus opborrelen.
De heer DEN BRABER: Terecht constateert U, meneer Huijpen, dat wij een van de weinige
gemeenten zijn met een eigen milieubeleidsplan. Ten aanzien van de regionale samenwerking mag
ik in herinnering roepen, dat begin 1990 in regionaal verband, nadat het bureau Berenschot een
onderzoek heeft uitgevoerd en gezamenlijk aanvrage is ingediend door alle achttien streekgewest-
gemeenten. In dat onderzoek van Berenschot werd toen gesignaleerd dat het niet zo efficiënt was,
dat wij werken met twee centrale milieudiensten van de twee centrumgemeenten binnen het
streekgewest. Inmiddels is vanuit het DB na samenspraak met de gemeente in het DB van het
3