Ook daar zijn geen kredieten voor gevoteerd. Ik stel vast meneer de voorzitter.
De VOORZITTER: Mag ik u voorstellen om u tot dit agendapunt te beperken.
De heer HUIJPEN: Meneer de voorzitter ik stel vast, ja ik wou toch even recentelijk die voorbeelden
even opbrengen. Enerzijds belooft uw college beterschap, anderzijds stel ik vast, dat dat niet strookt
met de feiten. Ik moet u zeggen dat ons dat, dat wij dat in hoge mate betreuren. We vinden dat
jammer. Er wordt dus onvoldoende aan kredietbewaking gedaan en daar zijn dus overschrijdingen.
En dit is voor ons, de raad is daarin niet gekend en het is bij ons een bijzonder zwak punt meneer
de vooorzitter, we tillen daar bijzonder zwaar aan. De opvatting van de WD-fractie is dat uw
college de plicht heeft de raad tijdig en op de juiste wijze en op juiste basis, op basis ook van
objectieve feiten te informeren. Vanuit onze bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben we er geen
behoefte aan er voor spek en bonen bij te zitten. U moet de raad de gelegenheid geven om op
constructieve wijze mee te denken en te besturen. Meneer de voorzitter, toch een fors tekort. Er zijn
een aantal sleutels die ertoe zouden kunnen leiden om dat in te perken. Een actiever invorderings-
beleid, een adequate en alerte kredietbewaking en invoering van een budgethouderschap. Ik zou
tot slot af willen ronden, meneer Van Oosterhout heeft er ook al iets van gezegd en dat baart
wederom zorg. Het tekort komt ten laste van een saldireserve. De tekorten van 1988 1989, die
bedragen om en nabij een miljoen gulden. Het niveau van de saldireserve is dus na de ten
lastenlegging plus minus zeventigduizend gulden. Mijn fractie vindt dit een bedenkelijk laag niveau
en het baart ons dan ook zorgen, mede in het licht van het feit, dat er dus ten aanzien van het
tekort 1989 waarschijnlijk een stuk structuele doorwerking zit in de begroting 1990. Ja, de vraag is
of dat dan die saldireserve toereikend zijn. Anderzijds is het zo, dat dus die saldireserve, een deel
daarvan, die gebruiken we weer als dekkingsmiddel om de verschillende begrotingen sluitend te
maken. En als we dat dan minder kunnen. Als we dan dus minder dekkingsmiddelen uit die
saldireserve aan kunnen wenden dat betekent dat we dus op een andere wijze voor de begroting
1992 weer dekking moeten vinden. Dan ontstaat daar een gat. Al met al voorwaar is de conclusie
van mijn fractie niet direct een aantrekkelijk vooruitzicht. Dat was mijn eerste termijn, meneer de
voorzitter.
De heer VAN DEN BOSCH: Ja, voorzitter, als we naar het verleden toekijken en ik maak daar een
korte schets van, dan zijn we vanuit een slechte traditie gestart. Rekeningen die er niet waren. Een
provincie die kennelijk geen toezicht houdt. Want hoe kun je anders verklaren dat Oudenbosch
jarenlang zijn rekeningen niet op tijd had. Er is nu een ommekeer zichtbaar, zonder meer, dat
moeten we, dat constateren we graag en dat is heel goed en daar heeft het gemeentehuis hard
voor gewerkt, maar u als portefeuillehouder heeft daar denk ik ook aan moeten trekken. De
ommekeren komen niet van zelf tot stand, worden nu zichtbaar. Mijn fractie vindt alleen, dat de
ambtenaren sneller zijn omgekeerd dan de politiek en met de politiek bedoelen wij dan het college.
Hoe onderbouwen we dat nou? Kijk de commissie van de rekening heeft al de papieren doorge
bladerd en heeft toen naar eer en geweten een aantal vragen gesteld. Die vragen zijn bij u op tafel
gekomen, als college en die zijn beantwoord en die beantwoording vonden we eigenlijk niet in de
trend van ommekeer. De beantwoording was een beetje afhoudend. En als we in Oudenbosch de
positie van de rekening willen zien, zoals die ook overal wordt gezien, namelijk als een instrument
om verantwoording af te leggen, dan moet je daar heel serieus mee omgaan, want eigenlijk als wij
vanavond tegen die rekening ja zeggen, dan dechargeren we net als het bestuur van een
voetbalvereniging u van het gevoerde beleid. Dus als wij als raad, laten we zeggen als commissie
van de rekening u vragen stellen, en u gaat daar toch wat hier en daar onvoldoende en onduidelijk
op in vinden wij dat ook politiek een signaal wat u voor een groot deel heeft gerepareerd na
discussie in ABZ. Maar ik denk dat naar de toekomst toe daar toch heel zorgvuldig mee moet
worden omgegaan. Als raadsleden namens de raad de rekening bekritiseren en om opheldering
vragen moet je als college, denken wij dan, maximaal je best doen daaraan tegemoet te komen.
Dat is precies de taak waar we voor zitten. U heeft dat verder toch wel sportief opgepakt, dus in
een tweede aanzet van de beantwoording is een heel stuk duidelijk gecreëerd. Maar toch voor
volgende jaren moeten we niet volstaan met bijvoorbeeld toelichtingen op overschrijdingen van
bureaubehoeften wat iedereen tot de verbeelding spreekt, dan heb je het over pennen en potloden.