-34- De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, ik wil graag even van de gelegenheid gebruik maken om nog iets te zeggen over datgene wat de heer Wijnen zojuist te berde bracht. Ik vind dat een beetje een juridische kant aan het geheel, die mij ook wel wat verrast, maar toch dit daarover. Het is natuurlijk juist dat de heer Wijnen zegt dat er sprake is van een goedgekeurd werkplan voor 1989 en dat de instellingen erop mochten rekenen dat dat op een adequate wijze kon worden uitgevoerd, dat is op zich juist. Maar dat dat nou zo vanzelfsprekend zo is dat we daarom nu moeten terug komen op een eerder besluit in verband met de reductie van de personeels formatie, dat is toch niet helemaal voor de hand liggend want in het verleden is het altijd gebruikelijk geweest dat juist wanneer er een ontslagname was of een vacature ontstond, dat er dan juist op een natuur lijke wijze het moment was van het heroverwegen van de formatie. Dat dat zo is dat blijkt ook uit het feit dat het Emcee zelf eigenlijk met de vraag komt van: "Vindt U het goed als we hem weer herinvullen op dezelfde wijze?" Dat is niet alleen de laatste keer gebeurd maar ook alle voorgaande keren, kan ik me herinneren. Die afspraak bestaat met de instellingen, en het zal vreemd zijn als wij pas bij het werkplan, nadat de vacature weer is vervuld, konden zeggen van, dames en heren van het Emcee, bestuur, wij vinden nu achteraf alsnog dat we iemand of een gedeeeltelijke in die formatie moeten snijden. Dan zit je gelijk met wachtgeldverplichtingen, heb je drie maanden geleden verwachtingen gewekt naar personen toe die je eigenlijk niet wilt waarmaken. Dus het is niet uitgesloten dat, en er is een kern van waarheid in datgene wat u zegt, maar er is ook een andere kant van de medaille waarin ik aangeef dat er toch ook een plausi biliteit is voor de opstelling zoals de raad die in vorige zittingen heeft gekozen. Ik wou dat even toevoegen. De heer VAN DER HEIJDE: Mijnheer de voorzitter, ik wil vaststellen dat het eigenlijk treurig is dat een instelling die toch jarenlang functioneert in Oudenbosch, waar wij nu al een aantal maanden in de raad,in de commissies geconfronteerd worden met een conflict tussen de stichting en het gemeente bestuur en het college. Ik vind dat jammer. Ik wil met mijn bijdrage proberen om in ieder geval voor beide partijen ruimte scheppen om hun nieuw overleg te starten. Ik wil eerst reageren op het betoog van de heer Van Oosterhout, want daar waar hij zegt het moment dat er bij een instelling in de formatieproblematiek iets kan ontstaan, mensen weggaan, terecht is dat het moment waarop je gaat beoordelen of die formatie gehand haafd blijft, uitgebreid of wellicht terug kan. Ik heb uit de stukken begrepen dat het juist dat overleg in het najaar niet gevoerd is. Er is ander overleg gevoerd. Daar hebben we ook de verslagen van kunnen lezen. Het Emcee heeft naar aanleiding van die verslajpiigeen bezwaar gemaakt naar de inhoud, maar gezien de vele papieren en wat over ons gekomen is, denk ik dat we ons een beeld kunnen vormen hoe dat overleg geweest is en hoeveel partijen zich in het overleg hebben opgesteld. We hebben in oktober het voorstel van het college geattendeerd. Dat was een compromis voorstel. De raad heeft daar in overgrote meerderheid ja tegen gezegd, alleen ik heb mezelf gerealiseerd dat we niet hebben stilgestaan bij het niveau van de functie. Het moment dat er een functie, zoals het staat op het OB-niveau, vacant is en in feite gezien het bijgestelde werkplan dadelijk, toch op het zelfde niveau iemand in wilt huren, dat het als werkgever toch eigenlijk niet goed betaald, dat je voor dat niveau iemand in moest huren en die dan op een lager niveau zou moeten salariëren omdat er een raad hier is die dat toevallig dan vindt. Ik denk dat we dat zeker de stichting niet aan kunnen doen, omdat ze dan hun eigen positie als

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1990 | | pagina 50