-5- De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, uit mijn stilzwijgen in eerste in stantie mag u afleiden dat mijn fractie akkoord is met het voorstel van het college. Mijn fractie vindt dat het college in dit kader getoetst heeft wat zij hoorde te toetsen en dat is op een paar onderdelen ook in het preadvies hier aan de orde, waar ook stukken ter inzage hebben gelegen en derhalve delen wij de opvatting dat de medewerking niet kan en mag wor den onthouden zoals u dat zegt. Ik deel en dat wil ik hier met name ook stellen, niet de opvatting dat en dat is dan de opvatting van de heer Wijnen, dat de afsplitsing van een deel van het bedrijf dat dat getrokken moet worden in de sfeer van een afweging hier waarbij wij moeten afwegen het individuele belang ten opzichte van het algemene belang betreffende die bedrijfsbeslissing, want dat is het natuurlijk. Ik vind dat wij moeten toetsen wat wij behoren te toetsen en dat heeft het college gedaan. Ik vind ook niet, zoals de heer Wijnen dat heeft sprake is van weinig ge meentelijk initiatief, want de gemeente behoort de procedure te volgen bij dit soort aanvragen en noch wij noch de heer Wijnen kan zeggen dat die procedure niet is gevolgd en tot slot, mijnheer de voorzitter, ook het betrekken van de hinderwet op dit moment in de discussie is misschien weliswaar voor de heer Wijnen aantrekkelijk, maar dat hoort er niet in thuis. Dat is in een latere fase. Dat was het, dank u wel. De heer VAN EIJKEREN: Voorzitter, om bij de laatste spreker te beginnen. Ik constateer dat de heer Van Oosterhout in mijn richting geen vragen heeft gesteld, dus ik neem aan dat hij van mij ook geen antwoord verwacht. Sterker nog, hij heeft al een deel van de antwoorden die ik in de rich ting van de heer Wijnen zou kunnen geven voor zijn rekening genomen, waar voor hartelijk dank. Ja, ik heb gesteld, de heer Wijnen citeerde mij nog eens, dat het een herhaling van zetten was. Ik constateer dat het dat blijft. Wat betreft die ontkoppeling verschillen we van mening. Als er een bedrijf van buiten Oudenbosch gevraagd had om op die lokatie een der gelijk bedrijf te vestigen, dan hadden we dat keurig getoetst zoals we als college ook vinden dat we dit moeten toetsen. Die koppeling, ik blijf daarbij, die is niet aan de orde. De opmerking dat er in eigen huis weinig initiatief ontplooid is. Ik kan dat uit het verwachtingspatroon wat uit de opmerkingen van de heer Wijnen spreekt wel volgen, maar dat neemt niet weg dat ik het niet logisch blijf vinden en dat hier zaken jaren duren en dikke boeken worden volgeschreven, och, als je alleen let op de fouten dan heb je daar gelijk in. Gelukkig is dat toch een zeer klein percentage van wat er hier in huis gebeurt. Dus, daar til ik toch niet zo zwaar aan aan die opmerking. Met betrekking tot de hinderwet, ik zei het al, de heer Van Oosterhout heeft eigenlijk het antwoord al gegeven. Het komt zeker in een latere fase aan de orde. Het speelt op dit moment geen rol in de afweging. Dat was het. De heer WIJNEN: Het blijft voor ons toch een rol spelen, de hinderwet en ik denk dat dat een uitvoeringskwestie is van kijk, je maakt ruimtelijke ordening om zoveel mogelijk hinder veroorzakende activiteiten zodanig te lokaliseren dat de hinderkansen minimaal zijn. En ook dat het gepaard gaat met een zo goed mogelijke invulling van je ruimtelijke voorzieningen en dat mis ik tot nog toe. De VOORZITTER: Maar dat heeft de wethouder toch al gezegd, onder verwij zing naar de provinciale nota dat uitgerekend de rand, dus zeg maar het gebied De heer WIJNEN: Er staat in de provinciale nota ook dat vrijkomende ge bouwen, waar we er een aantal van kennen hier in Oudenbosch De VOORZITTER: Als alternatief ja, dat klopt.

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 5