-15 en voor ons declarabel zijn. In het toegevoegde stuk waarbij de eerste twee pagina's van de overeenkomst zijn meegenomen daar, ik vertelde u dat al bij het vermelden van het agendapunt, dat was dus een wijziging met betrekking tot de duur van het recht en er was inmiddels ook het indica tief bodemonderzoek Turfhoofd van de milieu-afdeling Roosendaal bekend en toegevoegd aan de overeenkomst. Die toevoeging leidde ertoe dat in ar tikel 5 werd opgenomen de volgende bepaling: "De erfpachter zal ingeval van verwijdering van de hiervoor bedoelde verontreinigde grond (het gaat dus over de gasfabriek en over dit rapport) hieraan zijn medewerking ver lenen. De erfpachter heeft alsdan geen aanspraak op vergoeding of een te gemoetkoming vanwege het te veroorzaken ongemak en het eventueel tijdelijk gemis van het genot van het in erfpacht uitgegevene.Dat maakt deel uit van de overeenkomst zoals die door Duijnhouwer is ondertekend. Het onder houd tussen het Turfhoofd en de Mark valt buiten de erfpachtovereenkomst en is dus voor rekening van de gemeente. Daarover zijn met Duijnhouwer geen afspraken gemaakt. Als wij het niet zouden doen dan denk ik dat de situatie ontstaat dat Duijnhouwer zich tot de rechter zal wenden om via een civiele procedure van ons zal vragen om de verplichtingen na te komen. Dan komt aan de orde de relatie watersportvereniging/tariefstelling. Mijn heer Wijnen bepleit een andere, verder strekkende formulering dan nu op genomen in artikel 8, lid 3, waarbij de mogelijkheid tot het verhuren aan niet-Oudenbosschenaren in tijd wordt beperkt. Hij wil het graag vervangen zien door een koppeling van het tarief aan het tarief in verenigingsha vens. Daar kan ik maar een ding op zeggen, wij hebben begrepen dat Duin houwer bereid is tot een goede relatie, zowel met ons als met de water sportvereniging, maar hij laat zich geen prijs dicteren. Dan de vragen van de heer Van Oosterhout. Ik hoef die met betrekking, waar ik al eerder naar met name de heer Den Braber op geantwoord hebwaar schijnlijk niet opnieuw te beantwoorden. De heer Van Oosterhout heeft in de commissie algemene en bestuurlijke zaken in december de suggestie ge daan om de tweede fase in optie te geven. Het is zo dat dat samenhing met de onzekerheid over de vraag of hij het wel zou aanpakken. Onze bevinding, de bevinding van wethouder Van Eijkeren, was dat het Duijnhouwer niet snel genoeg kon gaan. Hij wilde onmiddellijk als het bestemmingsplan daar zou zijn tot de aanpak van fase 2 overgaan en dat is de reden waarom we artikel 9, lid 4 ook zo geformuleerd hebben. Daar staat dat hij binnen drie maanden de aanvraag indiend voor de realisering van fase 2 en in 3 staat dat dan binnen een jaar na afgifte van de vergunning moet hij het realiseren. Met betrekking tot de bepaling in artikel 10, lid 3, dat gaat over de bereikbaarheid van de losplaats aan het Turfhoofd. Ook na de rea lisering van fase 2 is het zo dat daar toch nog blijft de losplaats van Oosterbosch-De Leeuw en die zal dus ook in de toekomst bereikbaar moeten zijn en wij meenden dat het aanbeveling verdiende om dat zo expliciet ook in de overeenkomst mee te nemen, de bepaling zoals die hier staat. Ik heb de indruk dat ik uw vragen heb beantwoord. De heer DEN BRABER: Bedankt, voorzitter, voor uw antwoord. Zoals ik in eerste termijn al heb gezegd is mijn fractie, deelt mijn fractie in begin sel de keuze van het college voor de bedrijfsmatige aanpak van de exploi tatie van de haven door het in erfpacht uit te geven aan de firma Duijn houwer. Ik heb in die eerste termijn ook een aantal problemen geschetst waar mijn fractie nog mee zit en ik moet helaas constateren, voorzitter, dat u de onzekerheden die wij hebben niet hebt kunnen wegnemen. Ik begrijp uit uw antwoord dat dat niet zozeer bij u vastzit maar dat de heer Duijn houwer wat weinig scheutig is met informatie die hij wil loslaten over wat er nu gaat gebeuren als hij maar eenmaal het groene licht gekregen heeft van de gemeente Oudenbosch. Ik vind dat een toch wat merkwaardige

Raadsnotulen

Oudenbosch: 1939-1994 | 1989 | | pagina 54