-12-
over moet varen voordat je aan het open water bent. Dus de prijs kan
daardoor ook wel eens wat anders gesteld worden. Afhankelijk van de lengte
van de boot zou men verder nog wat in de tarieven kunnen differentiëren
en verder zou dat ook periodiek voor die 35 jaar, waar we nu over praten,
bijgesteld dienen te worden met een stijgingspercentage van de tarieven
van de verenigingshavens. Het moge duidelijk zijn dat de CDA-fractie van
harte bereid is om onze haven verder te ontwikkelen, maar dat mag niet
ten koste gaan van de belangen van de Oudenbossche bootbezitters.
De heer VAN OOSTERHOUT: Voorzitter, in de commissievergadering ABZ, waar
wij laatst dit hebben besproken, heb ik al gezegd dat mijn fractie de keu
ze van het college om verder te praten met de firma Duijnhouwer onder
steunde, omdat mijn fractie vindt dat daarmee de zekerheid, de garantie,
continuïteit, professionaliteit en de financiële zelfstandigheid het best
gewaarborgd is wat betreft de ontwikkeling van onze haven. Ik denk dat
dat voor de gemeente een zeer zwaarwegend belang moet zijn. Op dat punt
lopen de belangen, denk ik, van de watersportvereniging en de gemeente
niet helemaal parallel en vind ik dat je het belang van de gemeente moet
laten prevaleren, zonder dat dat per sé hoeft te leiden dat de belangen
van in dit geval de watersportvereniging helemaal aan de boom gehangen
worden. Ik ben dat ook niet eens met beide voorgaande sprekers dat daarmee
het belang van de watersportvereniging ook weg is. Ik denk dat de water
sportvereniging ook best een plaats kan krijgen in het geheel, maar dat
wij als gemeente moeten kiezen voor deze weg, om genoemde reden. Wat mij
wel frappeert is dat en dan kom ik toch even terug op de relatie die er
in het verleden al is gelegd tussen watersportvereniging Oudenbosch en
Duijnhouwer, dat die relatie niet echt duidelijk is. In de brief die
Duijnhouwer heeft geschreven, de heer Den Braber heeft er al over gespro
ken, blijft dat toch een beetje vaag en als ik de kranteberichten mag ge
loven is er van een relatie helemaal geen sprake. Ik vind dat wat dat be
treft die relatie van de zijde van Duijnhouwer toch duidelijk op tafel
moet liggen. Wat anderen er mee doen dat is dan hun zaak. Tweede punt,
mijnheer de voorzitter, is dat ik in de commissie ABZ heb gesuggereerd
dat het wel eens goed zou kunnen zijn om de tweede fase, de ondergrond
van de tweede fase niet meteen uit te geven, maar daar een optie op te
verlenen omdat we dan toch wat meer grip houden op de zaak. Men heeft
toen gezegd onderzoek die suggestie en ik zie hem niet meer terug, dus
er zal een reden voor zijn. Dan, waar eigenlijk mijn grootste probleem
ligt, dat is een derde punt, in artikel, ja ik val toch een beetje in
herhaling, want de heer Den Braber heeft dat inmiddels ook opgemerkt, in
artikel 9 wordt gezegd dat de erfpachter, 9.1, de erfpachter een plan moet
hebben en dat ook de exploitatie en de wijze van exploitatie in het plan
moet zijn vervat, omdat dat de goedkeuring behoeft van de gemeente. Maar,
voordat dat zover kan zijn moet er allereerst een bestemmingsplanprocedure
in gang worden gezet, want niet alle voorzieningen die we wensen die kun
nen op dit moment gerealiseerd worden. Waar ik in de commissie om heb ge
vraagd en wat ik nu niet heb teruggevonden en dat vind ik eigenlijk wel
een beetje een gebrek, is dat de plannen van Duijnhouwer, daarvan heb ik
wel eens een schets gezien en zoals de heer Den Braber zegt er ligt een
tekening bijmaar ik vraag me af of dat alles isdat de plannen van
Duijnhouwer, waarvan ook in het voorstel wat u eigenlijk doet, het besluit
wat we gaan nemen staat dat ten aanzien van de inrichting en de exploita
tie van de haven voor pleziervaartuigen wij daarover overeenstemming heb
ben, dat die wat meer gestalte krijgen opdat we ook weten wat we precies
eigenlijk verwachten en waar wij het beiden over eens zijn. Ik denk dat
het goed is om daar wat meer inzage in te hebben voordat je voor deze ter-